Hoe kun je makkelijk de persoonsvorm vinden in een zin?


De persoonsvorm vinden in een zin is niet altijd even makkelijk. Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Het antwoord op die vraag vind je in dit artikel!
Bekijk ook:
- Werkwoordspelling: regels en uitleg waarmee je jouw kind kunt helpen
- Werkwoordspelling schema
- Wat is de stam van een werkwoord?
- ’t Kofschip
- Vind je of vindt je?
- Is het ‘wil’ of ‘wilt’?
- Wat is een werkwoord?
- Wat is een voltooid deelwoord?
- Hoe vind je het onderwerp in een zin?
- Wat is een infinitief?
- Ontleden
- Zinsontleden
Wat zijn werkwoorden?
Om te begrijpen wat de persoonsvorm is en hoe je hem vindt, moet je eerst weten wat een werkwoord is.
Een werkwoord is een doe-woord. Het geeft aan wat iemand doet.
Bijvoorbeeld:
Veel werkwoorden herken je meteen, omdat ze heel duidelijk aangeven wat iemand doet.
Bijvoorbeeld:
ZWEMMEN
LEZEN
DRINKEN
VOETBALLEN
WANDELEN
WINKELEN
Sommige werkwoorden zijn wat lastiger te herkennen.
Bijvoorbeeld:
HEBBEN
KUNNEN
MOGEN
WILLEN
Een werkwoord kun je op veel verschillende manieren gebruiken. Kijk maar eens naar het werkwoord ‘kopen’:
Werkbladen Ontleden groep 7/8 downloaden (gratis)
Wat is de persoonsvorm?
Een persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat kan veranderen van tijd.
Voorbeeld:
Zij werken hard aan hun werkstuk.
Dit gebeurt NU; dit is de tegenwoordige tijd.
Nu zetten we de persoonsvorm in een andere tijd:
Zij werkten hard aan hun werkstuk.
Dit gebeurde EERDER (bijvoorbeeld gisteren of vorige week); dit is de verleden tijd.
Het werkwoord ‘werken’ is veranderd in ‘werkten’. ‘Werken’ is de persoonsvorm.
Hoe vind je de persoonsvorm?
Je vindt de persoonsvorm onder andere door de zin in een andere tijd te zetten. Staat de zin in de tegenwoordige tijd (gebeurt het nu)? Dan zet je de zin in de verleden tijd.
Voorbeeld:
Mijn opa wint de schaakwedstrijd.
Dit gebeurt NU; dit is dus de tegenwoordige tijd.
Zet de zin in de verleden tijd:
Mijn opa won de schaakwedstrijd.
Dit gebeurde EERDER (bijvoorbeeld eergisteren of twee weken geleden); dit is de verleden tijd.
Het werkwoord ‘wint’ is veranderd in ‘won’. ‘Wint’ is daarom de persoonsvorm.
In sommige zinnen staan woorden als ‘gisteren’, ‘vandaag’, ‘morgen’, ‘volgend jaar’ enzovoort. Als je de persoonsvorm zoekt, pas je deze woorden ook even aan:
Gisteren waren we in de dierentuin.
Vandaag zijn we in de dierentuin.
Het werkwoord ‘waren’ is veranderd in ‘zijn’. ‘Waren’ is de persoonsvorm. (En dus niet ‘gisteren’, want dit is geen werkwoord.)
Meerdere manieren om de persoonsvorm te vinden
Er zijn nog twee andere manieren om de persoonsvorm te vinden.
- Je kunt de zin vragend maken:
Kaj neemt drie boterhammen mee naar school.
Neemt Kaj drie boterhammen mee naar school?
Het werkwoord dat aan het begin van de zin komt te staan, is de persoonsvorm.
Deze manier kan echter verwarrend werken als de zin al een vraagzin is. Of als er meerdere persoonsvormen in een zin zitten. Dat is het geval bij samengestelde zinnen. We raden je dan ook aan om de eerste methode te gebruiken: zet de zin in een andere tijd.
- Je zet de zin om van enkelvoud naar meervoud of andersom:
Ik werk al drie jaar in de winkel.
Wij werken al drie jaar in de winkel.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Het kan zijn dat er in één zin meerdere werkwoorden staan.
We laten je zien wat er gebeurt als je de eerste zoekmethode gebruikt:
Rianne wil vandaag fietsen.
In deze zin staan twee werkwoorden:
- wil
en
- fietsen
Welk werkwoord is nu de persoonsvorm?
We zetten de zin in een andere tijd:
Rianne wil vandaag fietsen.
Deze zin staat in de tegenwoordige tijd.
Rianne wilde gisteren fietsen.
De zin staat nu in de verleden tijd.
Het werkwoord ‘wil’ is veranderd in ‘wilde’. Dit is het enige werkwoord dat is veranderd, dus is dit de persoonsvorm.
Het onderwerp vinden in 3 stappen
Zoals je misschien al gemerkt hebt, zijn de persoonsvorm en het onderwerp van de zin nauw met elkaar verbonden. Daarom is het handig dat je weet hoe je het onderwerp moet vinden. Gebruik daarvoor dit stappenplan:
-
Zoek eerst de persoonsvorm.
-
Stel dan de vraag: wie of wat + persoonsvorm?
-
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
Het onderwerp van een zin is géén werkwoord. Waarom leer je in dit artikel dan toch wat het onderwerp is? Omdat je het onderwerp nodig hebt om de persoonsvorm (dat wel een werkwoord is) goed te kunnen schrijven! We leggen het uit.
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet of wie of wat iets is.
Jan fietst naar school.
‘Jan’ is het onderwerp. Hij doet iets.
Het paard galoppeert door de wei.
‘Het paard’ is het onderwerp. Het paard doet iets.
Ishana is het aardigste meisje van de klas.
‘Ishana’ is het onderwerp. Zij is iets.
De poes is erg onrustig.
‘De poes’ is het onderwerp. De poes is iets.
Waarom heb je het onderwerp nodig om de persoonsvorm goed te kunnen schrijven?
Kijk maar eens wat er met de persoonsvorm gebeurt als het onderwerp verandert.
Zoek eerst de persoonsvorm:
Jan fietst naar school. (tegenwoordige tijd)
Zet de zin in de verleden tijd:
Jan fietste naar school. (verleden tijd)
Het werkwoord ‘fietst’ is veranderd in ‘fietste’. Dit is de persoonsvorm.
Jan is één persoon. Nu veranderen we ‘Jan’ in ‘De kinderen’. ‘De kinderen’ zijn meer personen.
Jan fietst naar school.
De kinderen fietsen naar school.
De persoonsvorm is veranderd!
Als het om één persoon, één dier of één ding gaat, noemen we dit enkelvoud (afgekort: ev). Als het om meer personen, dieren of dingen gaat, noemen we dit meervoud (afgekort: mv).
Als het onderwerp verandert, verandert ook de persoonsvorm:
Ik ga naar het zwembad.
Ik = één persoon = ev.
Wij gaan naar het zwembad.
Wij = meer personen = mv.
Je ziet dat zowel de persoonsvorm als het onderwerp is veranderd in bovenstaande zin.
Zoek nu eens zelf de persoonsvorm en het onderwerp met behulp van de 3 stappen:
1. Zoek de persoonsvorm:
Timoti eet een appel.
De zin staat in de tegenwoordige tijd. Zet de zin in de verleden tijd:
Timoti at een appel.
Het werkwoord ‘eet’ is veranderd in ‘at’. ‘Eet’ is de persoonsvorm.
2. Nu ga je het onderwerp zoeken. Daarvoor stel je de vraag: wie of wat eet? Het antwoord is het onderwerp.
3. Het antwoord is: Timoti. ‘Timoti’ is het onderwerp.
We gaan nog een keer de stappen toepassen:
Mijn handschoenen zijn gevonden.
1. Zoek de persoonsvorm.
De zin staat in de tegenwoordige tijd. Zet de zin in de verleden tijd.
Mijn handschoenen waren gevonden.
Het werkwoord ‘zijn’ is veranderd in ‘waren’. Dit is de persoonsvorm.
2. Zoek nu het onderwerp. Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm?
Wie of wat zijn? Het antwoord is het onderwerp.
3. Het antwoord is: de handschoenen. ‘De handschoenen’ zijn het onderwerp.
De persoonsvorm is de basis
Ook als je verder gaat werken aan zinsontleding is het handig dat je de persoonsvorm kunt vinden. De persoonsvorm vormt namelijk de basis van de zinsontleding. Het is het eerste wat je zoekt in de zin. Pas als je de persoonsvorm hebt gevonden, kun je verder met de andere zinsdelen.
Oefen daarom regelmatig. Zorg ervoor dat je moeiteloos de persoonsvorm in een zin kan vinden. Dat scheelt je heel veel tijd bij de rest van de zinsontleding!
Bekijk ook:
- Ontleden, wat is het? En het schema dat altijd werkt
- Wat is een voltooid deelwoord?
- Wat is een onvoltooid deelwoord?
- Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
- Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
- Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord: uitleg en oefenen
- Hoe kun je makkelijk de persoonsvorm vinden in een zin?
- Bijwoordelijke bepaling: alles wat je erover moet weten
- Hoe vind je een onderwerp in een zin?
- Hoe vind je een lijdend voorwerp?
- Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
- Bijwoord: uitleg en oefeningen
- Wat is een werkwoordelijk gezegde?
- Naamwoordelijk deel van het gezegde: hoe zit dat?
- Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
- Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
- Alles over het onbepaald voornaamwoord
- Zinsontleding uitleg
- Taalkundig ontleden
- Begrijpend lezen oefenen, hoe doe je dat?
- Hoofdzin en bijzin: hoe zit dat?
- Bedrijvende en lijdende vorm: wat is het verschil?
Gerelateerde artikelen
Reacties
4 reacties op “Hoe kun je makkelijk de persoonsvorm vinden in een zin?”-
Mooie uitleg! Ik zou aan het rijtje ‘werkwoorden die lastiger te herkennen zijn’ ook het werkwoord ‘zijn’ toe willen voegen. Een werkwoord is namelijk niet alleen een ‘doe-woord’, maar kan ook een ‘zijn-woord’ zijn: ik ben verdrietig, hij is lief, enz.
-
Ik ben zo dankbaar met al de adviezen en oefenbladen. Ik als ouder heb heel veel kunnen leren op welke manier ik mijn kind moet helpen met zijn huiswerk en toetsen. Nogmaals dank aan Maaike
-
Dank voor je bericht Tine. Heel fijn om te horen!
Ik ga het doorgeven aan Maaike.Hartelijke groet,
Carola
-
-
ik vind dit heel leuk
A.M. Dijkstra –
Blij met de duidelijke uitleg.