Hoe vind je een lijdend voorwerp?

Je vindt een lijdend voorwerp zo:

  1. 1. Zoek eerst de persoonsvorm en het gezegde van de zin.
  2. 2. Zoek dan het onderwerp.
  3. 3. Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen.
  4. 4. Let op: een lijdend voorwerp zit nooit in een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Dit was het snelle antwoord op de vraag hoe je een lijdend voorwerp vindt. Wil je meer weten? Lees dan hieronder verder.

Klik hier voor een overzicht van alle onderdelen van ontleden. Of bekijk hier de uitleg over het meewerkend voorwerp.

Wat is een lijdend voorwerp?

Om goed te begrijpen wat een lijdend voorwerp is, moeten we even terug naar het onderwerp van de zin. Het onderwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde?

Bijvoorbeeld:

  • Cato en Finn bouwden een boomhut.

Wie/wat bouwden? Cato en Finn. ‘Cato en Finn’ is dus het onderwerp van deze zin.

Cato en Finn zijn in de voorbeeldzin actief met iets bezig. Ze doen iets. Ze bouwen namelijk een boomhut. Een kenmerk van het onderwerp is dat het actief iets doet. Dat is anders bij het lijdend voorwerp. Een lijdend voorwerp doet zelf niets; er wordt iets mee gedaan. Als je je bij de eerste voorbeeldzin afvraagt wie/wat gebouwd wordt, dan is het antwoord: een boomhut.

Het lijdend voorwerp van de zin is dus het zinsdeel waar iets mee wordt gedaan.

Nog een voorbeeld:

  • Gisteren bakte ik een overheerlijke taart.

Wie/wat wordt in deze zin gebakken? Het antwoord is: een overheerlijke taart. Dat is dus het lijdend voorwerp.

hoe vind je het lijdend voorwerp

Hoe herken je het lijdend voorwerp?

Zoals we hierboven al beschreven, kun je het lijdend voorwerp op twee verschillende manieren herkennen. Ten eerste kun je een antwoord zoeken op de vraag: ‘met wie/wat wordt in deze zin iets gedaan?’ Zoals je in de inleiding hebt gezien, kun je het lijdend voorwerp ook vinden door de vraag ‘wie/wat + onderwerp + gezegde?’ te stellen.

Kijk maar eens naar dit voorbeeld:

  • Janna schreef een lange brief aan haar vriendje Thijmen.
  1. De persoonsvorm is ‘schreef’. Het gezegde is ook ‘schreef’, want er zitten geen andere werkwoorden in de zin. ‘schreef’ is een werkwoordelijk gezegde. Het onderwerp is ‘Janna’. Voor het lijdend voorwerp stellen we de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Voor deze zin betekent dat de volgende vraag: wie/wat schreef Janna? Antwoord: een lange brief. Hier is ‘een lange brief’ dus het lijdend voorwerp. Voor de zekerheid kun je met de eerste methode controleren of deze uitkomst klopt. Wie/wat wordt geschreven? Antwoord: een lange brief.
wie wat lijdend voorwerp

Werkbladen ontleden groep 7/8 downloaden (gratis)

Niet altijd een lijdend voorwerp

Niet in elke zin zit een lijdend voorwerp. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde.

Kijk maar:

  • Joery en Denise zijn erg aardig.

Als we op zoek gaan naar het lijdend voorwerp, zien we dit:

De persoonsvorm is ‘was’. Het werkwoordelijk deel van het gezegde is ‘zijn’. Het werkwoord ‘zijn’ is één van de negen koppelwerkwoorden. Dat betekent dat we in deze zin niet op zoek moeten naar een lijdend voorwerp, maar naar het naamwoordelijk deel van het gezegde.

In deze zin zit dus geen lijdend voorwerp, ook al krijg je wel een antwoord op de vraag: ‘wie/wat zijn?’

  • Brent slaapt iedere nacht in zijn zachte bed.
  1. De persoonsvorm is ‘slaapt’. Het gezegde is ook ‘slaapt’. Dit is een werkwoordelijk gezegde, omdat ’slapen’ geen koppelwerkwoord is. Het onderwerp is ‘Brent’. (wie/wat slaapt? Antwoord: Brent) Voor het lijdend voorwerp stellen we de vraag: wie/wat slaapt Brent? Op deze vraag krijgen we geen antwoord. We krijgen alleen antwoord op de vraag: ‘waar slaapt Brent?’ en ‘wanneer slaapt Brent?’ Vragen als ‘waar…’ en ‘wanneer…’ zijn niet hetzelfde als ‘wie/wat…’. In deze zin zit dus geen lijdend voorwerp.
koppelwerkwoord lijdend voorwerp

Voorbeelden van het lijdend voorwerp

We geven je nu nog wat voorbeeldzinnen, waarbij we steeds stap voor stap nagaan wat het lijdend voorwerp is.

  • Elke dag voert Maaike haar cavia op hetzelfde tijdstip.
  1. De persoonsvorm is ‘voert’. Het gezegde is ook ‘voert’. Dit is een werkwoordelijk gezegde, omdat ‘voeren’ geen koppelwerkwoord is. Het onderwerp is ‘Maaike’. (wie/wat voert? Antwoord: Maaike) Voor het lijdend voorwerp stellen we de vraag: wie/wat voert Maaike? Antwoord: haar cavia. Conclusie: ‘haar cavia’ is het lijdend voorwerp van de zin. Ter controle: wie/wat wordt gevoerd? Antwoord: haar cavia. Ons eerste antwoord klopt dus.
  • De nieuwe leerlingen kochten hun schoolboeken in de grote boekwinkel.
  1. De persoonsvorm is ‘kochten’. Het gezegde is ook ‘kochten’. Dit is een werkwoordelijk gezegde, omdat ‘kopen’ geen koppelwerkwoord is. Het onderwerp is ‘De nieuwe leerlingen’. (wie/wat kochten? Antwoord: De nieuwe leerlingen) Voor het lijdend voorwerp stellen we de vraag: wie/wat kochten de nieuwe leerlingen? Antwoord: hun schoolboeken. Conclusie: ‘hun schoolboeken’ is het lijdend voorwerp. Ter controle: wie/wat worden gekocht? Ook hier is het antwoord: hun schoolboeken. Helemaal goed dus!

Lijdend voorwerp oefenen

Nu ben je zelf aan de beurt. Met deze opdracht leer je het lijdend voorwerp herkennen. De antwoorden staan onderaan de pagina.

Opdracht 1

Volg de stappen en vind daarmee het lijdend voorwerp van de zin.

  1. De groenteboer heeft de lekkerste appels en peren.
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________
  7. Britt stuurde een lange mail aan haar penvriendin uit Australië.
  8. Persoonsvorm: ________
  9. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  10. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  11. Onderwerp: __________
  12. Lijdend voorwerp: ____________
  1. Waar heb jij je fiets gekocht?
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________
  1. Al zijn hele leven bestuurt de piloot grote vliegtuigen.
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________
  1. De nieuwe juffrouw is streng.
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________
  1. Heeft Bart vorige week nieuwe schoenen gekregen?
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________
  1. Loop jij even naar de bakker?
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________
  1. De moederhond heeft zeven lieve pups gekregen.
  2. Persoonsvorm: ________
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: ___________
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? ____
  5. Onderwerp: __________
  6. Lijdend voorwerp: ____________

Antwoorden opdracht 1

  1. De groenteboer heeft de lekkerste appels en peren.
  2. Persoonsvorm: heeft
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: heeft
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘heeft’) is geen koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: De groenteboer
  6. Lijdend voorwerp: de lekkerste appels en peren
  1. Britt stuurde een lange mail aan haar penvriendin uit Australië.
  2. Persoonsvorm: stuurde
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: stuurde
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘stuurde’) is geen koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: Britt
  6. Lijdend voorwerp: een lange mail
  1. Waar heb jij je fiets gekocht?
  2. Persoonsvorm: heb
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: heb gekocht
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘gekocht’) is geen koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: jij
  6. Lijdend voorwerp: je fiets
  1. Al zijn hele leven bestuurt de piloot grote vliegtuigen.
  2. Persoonsvorm: bestuurt
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: bestuurt
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘bestuurt’) is geen koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: de piloot
  6. Lijdend voorwerp: grote vliegtuigen
  1. De nieuwe juffrouw is streng.
  2. Persoonsvorm: is
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: is
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Naamwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘is’, komt van ‘zijn’) is een koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: De nieuwe juffrouw
  6. Lijdend voorwerp: Zit er niet in, omdat er een naamwoordelijk gezegde in de zin zit.
  1. Heeft Bart vorige week nieuwe schoenen gekregen?
  2. Persoonsvorm: Heeft
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: Heeft gekregen
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘gekregen’) is geen koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: Bart
  6. Lijdend voorwerp: nieuwe schoenen
  1. Loop jij even naar de bakker?
  2. Persoonsvorm: Loop
    (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: Loop
    Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘Loop’) is geen koppelwerkwoord.
  3. Onderwerp: jij
  4. Lijdend voorwerp: Zit er niet in, want je krijgt geen antwoord op de vraag: wie/wat loop jij?
  1. De moederhond heeft zeven lieve pups.
  2. Persoonsvorm: heeft
  3. (Werkwoordelijk deel van het) gezegde: heeft
  4. Is dit een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Werkwoordelijk, want het belangrijkste werkwoord (‘heef’) is geen koppelwerkwoord.
  5. Onderwerp: De moederhond
  6. Lijdend voorwerp: zeven lieve pups

Heb je de oefening over het lijdend voorwerp afgerond?

Kijk nu eens kritisch naar je antwoorden. Is het goed gegaan? Fantastisch! Blijf dan af en toe oefenen met het lijdend voorwerp. Je kunt ook alvast kijken naar het meewerkend voorwerp.

Vind je het nog moeilijk? Lees dan de theorie goed door of vraag iemand om hulp. Allebei mag natuurlijk ook.

Bekijk ook:

Maaike de Boer, MA

drs. Maaike de Boer is initiatiefneemster van Wijzeroverdebasisschool.nl

Gerelateerde artikelen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *