Wat is de stam van een werkwoord?

Je hebt je kind vast wel eens over de stam van het werkwoord horen praten, een belangrijk onderdeel van spelling. Maar wat is zo’n stam eigenlijk precies? En hoe zit het met de ik-vorm? En de aangepaste stam? In deze blog vertellen we je er meer over.

De stam van een woord

Voordat we je vertellen wat de stam van een werkwoord is, bekijken we het woord ‘stam’ wat breder.

Veel mensen associëren een stam met een boom. Woorden kunnen ook een stam hebben. Je kunt die stam zien als de basis van het woord, zoals de stam van een boom de basis van de boom is. Niet alleen werkwoorden hebben een stam, maar bijvoorbeeld ook zelfstandige naamwoorden als landschap, peren en woninkje.

De stam van een woord is het deel dat overblijft als je alle vervoegingen en verbuigingen weghaalt. Dat klinkt nogal ingewikkeld. Daarom laten we het zien aan de hand van een voorbeeld.

  • winterlandschapjes

Met dit zelfstandige naamwoord is van alles gebeurd. Zo is er een verkleinwoord van gemaakt en staat het in een meervoudsvorm. Als we deze verbuigingen stap voor stap weghalen, krijgen we dit:

  • winterlandschapje
  • winterlandschap

Toch zijn we nu nog lang niet bij de stam van dit woord uitgekomen. Daar moet nog veel meer voor gebeuren.

Dit woord is bijvoorbeeld een samenstelling. Het bestaat eigenlijk uit 2 woorden: winter en landschap. Welke van die 2 zegt het meest over de betekenis van het woord? Juist, landschap. Het gaat voornamelijk over een landschap. Daarom halen we winter ook weg:

  • landschap

Ook nu kunnen we nog een volgende stap zetten. Je kunt het achtervoegsel -schap weghalen. Het woord dat nu overblijft, vormt de stam:

  • land

Je ziet dat er soms heel wat stappen nodig zijn om de stam van een zelfstandig naamwoord te vinden.

stam werkwoord vervoegingen

De stam van een werkwoord

Maar hoe zit dat nu bij de stam van een werkwoord? Bij een werkwoord doe je eigenlijk niet veel anders om de stam te vinden: je haalt alle ‘overbodige’ voor- en achtervoegsels weg.

Toch gaat dat nu een stap te ver. Wij richten ons nu op de stam van het werkwoord zoals die op de basisschool aangeleerd wordt. En zoals hij veel gebruikt wordt tijdens de spellinglessen.

In dat geval is de stam van het werkwoord hetzelfde als het hele werkwoord min -en. Tenminste, meestal. Er zijn wat uitzonderingen. Maar laten we bij deze hoofdregel beginnen.

We geven weer wat voorbeelden:

  • de stam van werken: werken – en = werk
  • de stam van poetsen: poetsen – en = poets
  • de stam van lachen: lachen – en = lach

Tot zover is het nog simpel. Je haalt gewoon -en van het hele werkwoord af en je vindt de stam.

Misschien vind je het wat minder makkelijk als we je de volgende voorbeelden geven:

  • de stam van maken: maken – en = mak
  • de stam van knippen: knippen – en = knipp
  • de stam van verhuizen: verhuizen – en = verhuiz

Waarschijnlijk ben je nu automatisch geneigd deze stammen aan te passen.

  • Mak zou je veranderen in maak.
  • Knipp zou je veranderenin knip.
  • Verhuiz zou je veranderen in verhuis.

En hoewel het logisch is dat je die neiging hebt (de veranderde woorden zijn immers echte woorden; de gevonden stammen niet), is het niet terecht.

De echte stam van een werkwoord is en blijft in de meeste gevallen het hele werkwoord min -en.

stam werkwoord

Oefenbladen Groep 3 Spelling (Gratis)

Oefenbladen Spelling Groep 4 (Gratis)

Oefenbladen Spelling Groep 5 (Gratis)

Ik-vorm, stam of aangepaste stam?

Dat die andere vormen je bekend voorkomen, is overigens niet helemaal toevallig. Op de basisschool leert je kind misschien wel dat de stam van het werkwoord hetzelfde is als de ik-vorm.

Soms is dat waar, maar heel vaak ook niet.

Of je kind komt thuis met de term ‘aangepaste stam’. Hoe zit dat nu precies?

Het verschil tussen de stam, de ik-vorm en de aangepaste stam leggen we je graag uit.

De stam

De stam van het werkwoord is dus (bijna) altijd het hele werkwoord min -en.

Er zijn natuurlijk werkwoorden waarvoor dat niet geldt, omdat die werkwoorden simpelweg niet op -en eindigen.

Een paar voorbeelden:

  • De stam van gaan is ga.
  • De stam van zien is zie.

Maar meestal blijft de regel overeind. Ook al krijg je dan een rare uitkomst:

  • De stam van beloven is belov.
  • De stam van dopen is dop.

De ik-vorm

De reden dat al die aangepaste vormen van de stam je zo bekend voorkomen, is waarschijnlijk de ik-vorm.

De ik-vorm is de vorm van het werkwoord zoals je hem gebruikt als het onderwerp van de zin ik is.

Bijvoorbeeld:

  • Ik reis.
  • Ik beloof.
  • Ik doop.
  • Ik maak.

Je ziet dat in bovenstaande gevallen de ik-vormen niet hetzelfde zijn als de stam van het werkwoord:

  • reis (ik-vorm) tegenover reiz (stam)
  • beloof (ik-vorm) tegenover belov (stam)
  • doop (ik-vorm) tegenover dop (stam)
  • maak (ik-vorm) tegenover mak (stam)

En in andere gevallen is de ik-vorm wel gelijk aan de stam:

  • werk (ik-vorm) en werk (stam)
  • schets (ik-vorm) en schets (stam)
  • ga (ik-vorm) en ga (stam)

De aangepaste stam

En dan is er nog de aangepaste stam. Nóg een vorm, denk je misschien. Nee hoor, dat is niet het geval. De aangepaste stam is een andere benaming voor een ik-vorm die gevormd is door de stam licht aan te passen.

Die aanpassingen zijn bijvoorbeeld:

  • de toevoeging van een extra klinker: lop wordt loop;
  • het weglaten van een medeklinker: plakk wordt plak;
  • de aanpassing van de laatste medeklinker: reiz wordt reis.

Waarom moet je de stam kunnen vinden?

Je vraagt je ondertussen misschien af waarom het zo belangrijk is dat je de stam van een werkwoord kunt vinden. En waarom je het verschil moet weten tussen de stam en de ik-vorm.

Dat heeft alles te maken met de werkwoordspelling. Inderdaad, de d’tjes en de t’tjes.

Voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud van regelmatige werkwoorden moet je altijd uitgaan van de ik-vorm. Als je die kent, kun je ook de rest van het rijtje vervoegingen invullen:

  • ik werk (stam)
  • jij werkt (stam + t)
  • hij werkt (stam + t)
  • zij werkt (stam + t)
  • het werkt (stam + t)

Als je de spellingregels voor de persoonsvorm verleden tijd en het voltooid deelwoord goed wilt gebruiken, moet je weten wat de stam van het werkwoord is. Dat heeft alles van doen met de ‘t ex-kofschip-regel.

Om de regel van ’t ex-kofschip goed te kunnen gebruiken, moet je weten wat de stam van het werkwoord is. De echte stam dus; niet de ik-vorm of aangepaste stam.

Hoe dat precies zit, leggen we je uit in ons artikel over ’t ex-kofschip.

vervoegingen spellen

De stam is de basis

Eigenlijk is het simpel: als je de ik-vorm en de stam van het werkwoord kunt vinden, heb je de basis voor de hele werkwoordspelling te pakken. Bij de regelmatige werkwoorden tenminste.

En aangezien de meeste werkwoorden in de Nederlandse taal regelmatig zijn, heb je met deze kennis een flinke voorsprong.

Leg jouw kind dus waar nodig nog eens uit wat het verschil is tussen de ik-vorm en de stam. Of, leuker nog, laat je kind het verschil aan jou uitleggen.

Samen komen jullie vast en zeker tot de juiste antwoorden en daarmee tot deze belangrijke basiskennis werkwoordspelling!

Judith Kimenai, BEd

Judith was jarenlang docente Nederlands en (tweetalig) biologie binnen het voortgezet onderwijs. Tijdens haar onderwijscarrière was ze naast docente ook een bevlogen brugklasmentor en intern begeleider. Tegenwoordig is Judith freelance tekstschrijfster en richt ze zich voornamelijk op de educatieve sector.

Gerelateerde artikelen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *