Alle spellingsregels op een rij (basisschool groep 3 t/m 8)
Op deze website staat een uitgebreid artikel over de volgorde waarin je kind leert spellen op de basisschool: Spelling oefenen. Daarbij horen verschillende spellingsregels. In dit artikel ga ik in op deze spellingsregels.
Groep 3: melk, school, schrik en slank
In de eerste helft van groep 3 (Spelling groep 3 M3) gaat het voornamelijk om het leren lezen, en het schrijven is daarbij ondersteunend. Van spellingsregels is nog geen sprake. De woorden zijn allemaal klankzuiver, dat wil zeggen dat je precies opschrijft wat je hoort.
In de tweede helft leert je kind als eerste de spellingsregel van de plakletters. Dit gaat bijvoorbeeld over woorden zoals melk en worm. Als je het woord slordig uitspreekt, hoor je een -u- tussen de l en k bij melk en tussen de r en m bij worm. Een echte spellingsregel is hier niet voor want als je het woord goed uitspreekt, is het in feite klankzuiver. Het is dus meer een aandachtspunt voor de uitspraak. Niettemin oefent je kind deze woorden wel apart.
Daarna volgt wel een echte spellingsregel, namelijk:
Hoor je na de s een g? Schrijf dan sch.
Hoor je sgr? Schrijf dan schr.
De volgende regel gaat over de woorden die eindigen op -nk-. Woorden met -ng- zijn in feite klankzuiver, al moet je kind wel leren welke combinatie van letters hoort bij die klank die je met je keel maakt. De regel voor de -nk- woorden is dan:
Hoor je ngk aan het eind van een woord, dan schrijf je -nk.
De volgende regel gaat over de verkleinwoorden:
Hoor je aan het eind van een woord -ju- schrijf dan -je.
Oefenbladen Groep 3 Spelling (Gratis)
Oefenbladen Spelling Groep 4 (Gratis)
Oefenbladen Spelling Groep 5 (Gratis)
Oefenbladen Spelling Groep 6 (Gratis)
Werkbladen Spelling Groep 7 (Gratis)
Werkbladen Werkwoordspelling Groep 7/8 (Gratis)
Bekijk ook:
- Spelling oefenen: de ultieme handleiding voor ouders
- Werkbladen spelling gratis downloaden
- Spelling groep 3
- Spelling groep 4
- Spelling groep 5
- Spelling groep 6
- Spelling groep 7
- Spelling groep 8
- Wat is een klankgroep?
- Wat is een lettergreep?
- Open en gesloten lettergrepen: een stappenplan
- Hoe gebruik je leestekens?
- Wanneer gebruik je hoofdletters?
- Woorden met au of ou
- Samengestelde woorden
- Samengestelde werkwoorden
- Engelse en Franse leenwoorden
- Alles over het dictee groep 4
- Dictee in groep 5
- Dictee groep 7
- Dictee groep 8
- Dictee oefenen: 5 handige tips
Groep 4: Aai, eer, eend en zo
De woorden worden in groep 4 steeds langer, maar vaak zijn ze nog wel klankzuiver. De eerste echte spellingsregel in groep 4 is die voor de woorden die op -aai, ooi- en oei- eindigen:
Hoor je een j aan het eind van een woord, dan schrijf je een i.
Dan komen de -eer,- eur- en oor-woorden aan de orde. Deze zijn lastig. De -r- in deze woorden wordt ook wel een de plaagletter of toverletter genoemd, want hij zorgt ervoor dat de klank die ervoor staat anders wordt. De eu in ‘leuk’ klinkt anders dan de eu in ‘deur’. De eu in deur klinkt als een lange u. Laat je kind maar eens proberen om de eu in deur uit te spreken als een eu, dan wordt gelijk duidelijk waarom hij anders klinkt.
Hoor je een lange u voor een r, dan schrijf je eu.
Laat je kind duidelijk het verschil horen tussen de u in jurk en de (langgerekte) u in deur.
Ook de ee in ‘veel’ klinkt anders dan die in ‘veer’. Hij klinkt als een langgerekte i.
Hoor je een lange i voor een r, dan schrijf je ee.
Laat ook hier weer het verschil horen tussen de i in pil, en de (lange) i in peer.
En:
Hoor je een lange o voor een r, dan schrijf je oo.
Laat je kind het verschil horen tussen de o in tol, en de oo in voor.
De volgende regel gaat over de woorden die op een -t-klank eindigen, maar die je met een -d- aan het eind schrijft.
Hoor je een -t- aan het eind van een woord, maak het woord dan langer om te weten of je een d of een t moet schrijven.
In groep 4 komen ook de woorden met ei/ij en au/ou aan de orde. Echte regels zijn hier niet voor, maar toch zijn er wel wat overeenkomsten in deze woorden die houvast kunnen geven. Zo schrijf je bijvoorbeeld de werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen, meestal met een ij (lijken-leken).
Vervolgens wordt geoefend met de woorden met de zg. vaste woordstukjes aan het begin, dus woorden als geluk, verhaal en behang.
Hoor je aan het begin van een woord -vur-, -bu- of -gu-, dan schrijf je -ver, -be en -ge.
En vlak daarna ook de woorden die eindigen op -en-, al zullen de meeste kinderen dit vanzelf al goed schrijven omdat onze taal zoveel van deze woorden heeft, en je kind ze dus al heel vaak gelezen heeft. Maar goed, de officiële regel is:
Hoor je -un- aan het eind van een woord met 2 klankstukjes, dan schrijf je -en.
Ook de woorden die eindigen op -eeuw, ieuw of uw komen nu aan bod. Dit is dan wel weer echt een spellingsregel, omdat je de u die voor de w geschreven wordt, niet kunt horen.
Hoor je eeuw, ieuw of uuw, dan schrijf je één u voor de w.
Verder oefent je kind met woorden waarin een -g-klank zit: schrijf je een g of ch(t)?
Ook daar is een regel voor:
Als je in een woord een gt-klank hoort na een korte klinker, dan schrijf je bijna altijd cht. Behalve bij werkwoorden met een dubbele g (liggen-ligt).
En dan komen de spellingsregels waarin nog altijd de meeste fouten gemaakt worden: de regels van de korte (gesloten) en de lange (open) klanken. Om deze woorden goed te kunnen spellen, is het nodig om ze eerst in klankstukjes te hakken. Een klankstukje is iets anders dan een lettergreep. Als je bijvoorbeeld het woord ‘bakker’ in klankstukjes hakt, krijg je ba-ker (en schrijf je bakker).
Zie ook: Open en gesloten lettergrepen: een stappenplan
Verschillende methodes gebruiken verschillende rijmpjes om deze regel aan te leren. Maar ze komen allemaal neer op de volgende aanpak:
Langeklankenregel:
Als ik aan het eind van een woordstukje een lange klank hoor, dan haal ik één klinker weg.
Voorbeeld: het woord ‘hamer’. De klankstukjes die je hoort zijn: haa-mer. Je hoort dus de lange klank -aa-, en haalt één a weg.
Korteklankenregel:
Als ik aan het eind van een woordstukje een korte klank hoor, schrijf ik daarachter 2 medeklinkers.
Voorbeeld: het woord ‘stukken’. Ik hoor stu-ken. Ik hoor dus de korte klank -u-, en schrijf daarom dubbel-k.
Heeft je kind moeite met deze regels? Dan kan dat komen doordat het
- de afzonderlijke klankstukjes niet kan onderscheiden. Oefen dan vaak met het in stukjes hakken van woorden. Je kunt er ook een spelletje van maken. Praat dan een poosje in alleen maar klankstukjes, waarbij je de lange klanken extra lang maakt. “Kom je eee ten? We e ten paaa tat met bro cooo li en chooo cooo laaa de pu ding als toetje.
- Het onderscheid tussen een lange en korte klank niet hoort. Ook hier geldt: veel oefenen met dit onderdeel. Laat je kind bijvoorbeeld zoveel mogelijk woorden verzinnen met een bepaalde lange klank. Een andere oefening is om in een tekst alle woorden met een lange klank of een korte klank te zoeken, en dan te kijken of de regel daarbij klopt. Je kind ontdekt dan ook zelf dat de regel alleen geldt voor korte en lange klanken die je aan het eind van een klankstukje hoort. Dit geeft nog wel eens verwarring: pot wordt dan bijvoorbeeld pott, omdat er een korte klank in zit.
Uit deze regels volgt eigenlijk automatisch dat ook woorden die op een lange klank eindigen, met 1 klinker geschreven worden (ja, vla, paraplu). Maar dit geldt alleen niet voor de woorden die eindigen op de klank -ee- (mee, zee, twee).
De regel is dan ook:
Hoor je een lange klank aan het eind van een woord, dan schrijf je maar één klinker. Behalve bij de -ee-, dan schrijf je er twee.
Bij ja, zo en nu schrijf je er één, maar bij mee schrijf je er twee.
Het is belangrijk dat je kind deze laatste regels goed begrijpt. Voor de andere spellingregels geldt dat ze uiteindelijk niet meer nodig zijn. De u voor de w in eeuw en de i achter de oo in hooi worden automatisch wel goed geschreven. Maar de bovenstaande 3 regels blijven altijd nodig bij het spellen van steeds moeilijkere woorden zoals spaghetti, apotheek en communicatie.
Spellingsregels in groep 5
In groep 5 oefent je kind met de volgende regels:
Hoor je aan het eind van een woord een f dan verandert die in het meervoud in een v
Hoor je aan het eind van een woord een s dan verandert die in het meervoud in een z.
Je kind gaat steeds meer woorden leren die niet klankzuiver zijn. Bij lang niet al die woorden wordt een spellingsregel aangeleerd. Soms zijn die regels er niet, bijvoorbeeld bij de woorden die uit een andere taal komen. Maar ook de woorden die op de zg. onbeklemtoonde woordstukjes eindigen. In die woorden hoor je aan het eind een uh-klank, maar die schrijf je niet. Dit geldt voor vrijwel alle werkwoorden, maar ook voor bijv. de meervouden en verkleinwoorden. Deze regels horen daar ook bij:
Hoor je aan het eind van een woord -ug- dan schrijf je -ig
Hoor je aan het eind van een woord -luk- dan schrijf je -lijk (behalve bij geluk).
Spelling in groep 6
Een groot deel van de tijd voor spelling wordt in groep 6 besteed aan de werkwoordspelling. Hierover is ergens anders op deze website een uitgebreid artikel te vinden (werkwoordspelling uitleg). Verder wordt er veel geoefend met woorden die op bijvoorbeeld -tie of -isch eindigen, en woorden met een c die als een s of een k klinkt. Echte regels zijn hier niet voor, het zijn meestal zg. weetwoorden.
Op veel scholen wordt ook geen regel aangeleerd voor de ie-klank. Ze worden ook beschouwd als weetwoorden. Toch is er toch wel een algemene regel voor het schrijven van i of ie, de zg. gieter/gitaarregel.
Staat er in het woordstukje na een ie-klank een stomme klinker (e, ij of i die als uh klinkt) dan schrijf je een -ie- (gieter). Als je geen stomme klinker hoort in dat woordstukje, dan schrijf je een -i- (gitaar).
Als je -ie-klank hoort aan het eind van een woord, schrijf je -ie. Behalve als het een maand is of buitenlands eten (februari, macaroni), of als het woord eindigt op -ide of -ine.
Het is een ingewikkelde regel, en er zijn nog wel wat uitzonderingen, maar met name voor kinderen die een woordbeeld niet zo makkelijk onthouden, biedt hij wel houvast.
Verder wordt geoefend met de ’s zowel in bijvoorbeeld ’s avonds als bij meervouden (auto’s).
Als een woord eindigt op een lange klank, dan schrijf je in het meervoud ‘s.
Behalve bij de woorden die eindigen op -ee of é, dan schrijf je de s eraan vast.
Spellingregels in groep 7
Een belangrijke regel die in groep 7 behandeld wordt, is de regel van het gebruik van een trema in het meervoud van een woord.
Woorden die op een -ie- of -ee- eindigen, krijgen in het meervoud een extra -e- als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt. Er komt altijd een trema op de laatste e.
Het is dus melodieën en bacteriën.
Verder de regel van de ‘botsende’ klinkers.
Je schrijft een koppelteken als twee klinkers achter elkaar anders verkeerd worden uitgesproken (zee-egel, na-apen).
Spellingsregels in groep 8
Tenslotte komen in groep 8 nog de spellingsregels voor de stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden aan de orde: wollen, zilveren, papieren enz.
Geeft een bijvoeglijk naamwoord aan van welke stof iets gemaakt is, dan eindigt dit woord op -en (behalve bij plastic).
Verder de regel die hoort bij die lastige meervouden: perziken, haviken enz. Waarom schrijf je daar geen dubbel k? Daar hoort ook weer een regel bij, al wordt die op veel scholen niet zo aangeleerd, namelijk:
Hoor je – ikken aan het eind van het woord, maar zit de er geen klemtoon op, dan schrijf je maar één k.
En dan tot slot die lastige regel van de tussen-n, waarmee ook volwassenen nog worstelen, omdat deze regel anders is dan ze vaak geleerd hebben (denk aan pannenkoek). Het is ook geen simpele regel.
Als een woord is samengesteld uit 2 zelfstandige naamwoorden schrijf je altijd een tussen-n, behalve
Als het meervoud van het eerste woord eindigt of kan eindigen op een -s (gedachtes, groentes)
Als het eerste zelfstandig naamwoord geen meervoud heeft (tarwe, rijst)
Als het eerste deel uniek is (zon, maan, koningin)
Als het eerste deel dient als versterking van het woord (beresterk, reuzefijn)
Als het linkerdeel een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord is, schrijf je geen tussen-n.
Ook op deze regel zijn natuurlijk weer uitzonderingen, dan zijn de zg. versteende uitdrukkingen, bijvoorbeeld het woord ‘schattebout’. Dit woord heeft niet zoveel met een schat en een bout te maken. Je schrijft zulke woorden dus zonder tussen-n. Om goed te kunnen spellen moet je kind zich eerst bewust worden van het feit dat dezelfde klanken vaak op verschillende manieren geschreven kunnen worden: de s-klank kan met een c geschreven worden, evenals de k-klank. De -ie-klank kan geschreven worden met een i, ie of y. Je kind zal bij iedere klank dus kritisch moeten nadenken: welke letter hoort bij deze klank?