Hoe gebruik je leestekens?

Je hebt vast weleens van leestekens gehoord als het ging over spelling en grammatica. Maar wat zijn leestekens eigenlijk? Hoe gebruik je ze? En waarom? We leggen het je in dit artikel uit.

Wat zijn leestekens?

Voordat we uitleggen wat leestekens zijn, vragen we je het volgende stukje tekst te lezen.

  • bas was op vakantie in oostenrijk daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen zoals koeien berggeiten en roofvogels bas maakte van ieder dier een foto thuis vroeg hij aan zijn vader zal ik van deze foto’s een fotoboek maken

Waarschijnlijk heb je gemerkt dat het lastig was om deze tekst te lezen. Waar stopte een zin? Waar begon de volgende? Deze woordenbrij is amper te begrijpen. Dat komt omdat er geen hoofdletters en leestekens in staan.

In dit artikel bespreken we alleen de leestekens. Hoofdletters laten we voor nu even achterwege. Leestekens zijn tekens die een tekst makkelijker leesbaar maken. Voorbeelden zijn de punt, de komma, de dubbele punt, het vraagteken en het uitroepteken.

Als je de leestekens (en hoofdletters) in het bovenstaande voorbeeld plaatst, ziet de tekst er zo uit:

Bas was op vakantie in Oostenrijk. Daar ging hij met zijn ouders wandelen in de bergen. Onderweg kwam hij een heleboel prachtige dieren tegen, zoals koeien, berggeiten en roofvogels. Bas maakte van ieder dier een foto. Thuis vroeg hij aan zijn vader: “Zal ik van deze foto’s een fotoboek maken?”

Wat een verschil, hè?

Leestekens uitleg: hoe gebruik je leestekens?

Je weet nu dat leestekens bedoeld zijn om een tekst beter leesbaar te maken. Dat betekent echter niet dat het makkelijk is om leestekens op de goede plek te zetten. Daarom leggen we je uit hoe je de belangrijkste leestekens op de juiste manier gebruikt. Met deze uitleg zet jij voortaan zonder moeite de leestekens waar ze horen.

Leestekens tussen woorden

De volgende leestekens staan allemaal tussen woorden. Verderop in dit artikel behandelen we ook nog leestekens die je middenin woorden vindt, zoals de apostrof en het koppelteken.

Spatie

We beginnen met de spatie. Die is wat anders dan de andere leestekens, omdat je hem niet ziet. De spatie is namelijk het open stukje tussen twee woorden.
Kijk eens naar de volgende zin:

  • Melvinginglangwandeleninhetenormebos.

Ehh, tja… Dit stukje tekst is niet als zin te herkennen. De spaties ontbreken namelijk. Als we aan deze zin de spaties toevoegen, ziet de zin er zo uit:

  • Melvin ging lang wandelen in het enorme bos.

Een spatie is misschien niet zichtbaar, maar als je hem weglaat heeft het grote gevolgen. Tussen ieder woord staat steeds één spatie. Tussen een woord en een leesteken, zoals een komma of een punt, staat geen spatie. Achter het leesteken komt dan weer wel een spatie.

Punt

In de eerste voorbeeldtekst is duidelijk geworden hoe belangrijk de punt is. Een punt geeft het einde van een zin aan. Als je alle punten weglaat, heb je geen idee wanneer een zin stopt en de volgende begint.

De punt komt als afsluiter van een zin vaker voor dan het uitroepteken of het vraagteken.

Vraagteken

Net als de punt staat het vraagteken aan het eind van de zin. De naam van dit leesteken zegt al waar je het voor gebruikt: om van de zin een vraagzin te maken.

Het zou bijvoorbeeld gek zijn als je zegt:

  • Help jij je klasgenootjes altijd.

Die zin klopt niet en waarschijnlijk voel je dat ook wel aan als je hem uitspreekt. Dit voorbeeld is pas correct als je de punt vervangt door een vraagteken:

  • Help jij je klasgenootjes altijd?

Als je vraagtekens op de juiste manier gebruikt, voorkom je er een hoop onduidelijkheid mee.

Uitroepteken (!)

Het uitroepteken is de laatste in het rijtje van leestekens die een zin afsluiten. Een zin met een uitroepteken wordt, zoals de naam al zegt, uitgeroepen als je hem uitspreekt.

Bijvoorbeeld:

  • Ik heb het helemaal gehad met die hondenpoep!

Achter deze zin hoort geen punt, omdat je hem boos uitroept. Een punt is bedoeld voor zinnen die je zonder emotie uitspreekt. Het is niet nodig om meerdere uitroeptekens achter elkaar te zetten. Eén uitroepteken is genoeg.

Komma (,)

De komma staat niet aan het eind van de zin, maar er middenin. Een komma geeft aan dat je op die plek een heel kleine pauze neemt als je de zin voorleest. Het is een soort rustmoment.

Het is best lastig om te weten waar je de komma in een zin moet neerzetten. Heel veel mensen doen het op gevoel. Toch zijn er wat regels voor. Ten eerste zet je een komma neer voor voegwoorden, zoals ‘omdat’, ‘want’ en ‘zodat’.

Kijk maar:

  • Thijs gaat naar huis, omdat hij ziek is.
  • Thijs gaat naar huis, want hij is ziek.
  • Thijs gaat naar huis, zodat hij uit kan rusten.

Je gebruikt geen komma na het voegwoord ‘en’:

  • Thijs is ziek en gaat naar huis.

Ten tweede plaats je komma’s in opsommingen die uit meer dan 2 delen bestaan.

Bijvoorbeeld:

  • Op de middelbare school krijg je vakken als Nederlands, Frans, wiskunde en scheikunde.

Je ziet dat je na een deel van de opsomming steeds een komma plaatst, behalve voor het laatste deel. Daar zet je het woordje ‘en’ neer (zonder komma). Ten derde zet je een komma tussen twee bijvoeglijke naamwoorden die bij hetzelfde zelfstandig naamwoord horen.

Bijvoorbeeld:

  • De grijze, dikke kat eet veel.

Ten slotte plaats je een komma aan het eind van een citaat wanneer er nog een stuk zin achteraan komt. Een citaat is een uitspraak van iemand die tussen aanhalingstekens staat.

Kijk maar eens naar dit voorbeeld:

  • “De sommen zijn best moeilijk”, zei Bram tegen zijn meester.

Je ziet dat de komma ná het laatste paar aanhalingstekens staat.

Aanhalingstekens bij een citaat

Aanhalingstekens worden gebruikt om te laten zien dat iemand iets gezegd heeft. Een citaat dus.

Bijvoorbeeld:

  • Marjo zei: “We krijgen eindelijk een konijntje.
  • De juf vroeg: “Wie heeft zijn toets al af?
  • “We hebben vakantie!”, riep Dirk.

De ‘hoge komma’s’ aan het begin en het eind van het citaat zijn de aanhalingstekens. Als je die gebruikt, moet je op een paar dingen letten:

  • Zet een aanhalingsteken neer aan het begin én aan het eind van het citaat.
  • Je mag kiezen of je enkele aanhalingstekens (‘zo dus’) of dubbele aanhalingstekens (“die zien er zo uit”) gebruikt. Als je één van de twee kiest, blijf die soort dan steeds gebruiken.

Je ziet dat bij een citaat niet alleen aanhalingstekens horen, maar ook andere leestekens, zoals de dubbele punt. Daarover lees je later meer.

Bekijk ook:

Aanhalingstekens op andere plaatsen

Niet alleen bij citaten gebruik je aanhalingstekens. Hier volgen nog wat andere mogelijkheden:
Als je een titel van een boek noemt, kun je die tussen enkele aanhalingstekens zetten. Dat hoeft niet als je de titel schuin drukt.

Bijvoorbeeld:

  • Ik heb het boek ‘Achtste-groepers huilen niet’ wel tien keer gelezen.

Dit voorbeeld staat al schuin gedrukt. Daarom is het hier handig om aanhalingstekens te gebruiken. Normaal gesproken kies je voor één van de twee opties.

Ook als je het tegenoverstelde bedoelt van wat je zegt, zet je een woord tussen aanhalingstekens.

Bijvoorbeeld:

  • Nou, wat een ‘geweldige’ grap was dat weer…

In dit voorbeeld zie je aan de rest van de zin dat de grap helemaal niet zo geweldig was. Daarom staat ‘geweldig’ tussen aanhalingstekens.

De voorbeelden die we nu hebben genoemd, zijn nog niet volledig. Toch zijn dit voor nu de belangrijkste voorbeelden waarbij je aanhalingstekens gebruikt.

Dubbele punt (:)

De dubbele punt kan voorkomen aan het begin van een opsomming.

Bijvoorbeeld:

  • Cato heeft veel hobby’s: paardrijden, scouting, turnen en gitaarles.

Als je een dubbele punt voor een opsomming gebruikt, begint de opsomming niet met een hoofdletter. Tenzij hij met een naam begint natuurlijk. Ook als je een citaat gebruikt, zie je vaak een dubbele punt. Dat is ook het geval in dit voorbeeld:

  • Stef zei: “Hier kan ik wel wat mee.”

Zoals je ziet, komt na de dubbele punt van het citaat wél een hoofdletter.

Puntkomma (;)

Zoals je ziet, lijkt de puntkomma op de dubbele punt. Daardoor halen mensen deze twee ook wel eens door elkaar. Dat is niet handig, want de puntkomma moet anders worden gebruikt dan de dubbele punt.

We gebruiken de puntkomma op twee plaatsen.Ten eerste zetten we hem soms neer in plaats van een punt. Dat doen we als twee opeenvolgende zinnen heel veel met elkaar te maken hebben; als ze met elkaar verbonden zijn. Kijk maar eens naar dit voorbeeld:

  • Dane gaat naar huis; ze is ziek geworden.

Je ziet dat deze twee zinnen veel met elkaar van doen hebben. De eerste zin (Dane gaat naar huis) geeft een gevolg aan van de tweede zin (ze is ziek geworden).

Na de puntkomma komt een kleine letter in plaats van een hoofdletter. De zin stopt namelijk niet helemaal.  Als je hier een punt had neergezet in plaats van een puntkomma, was dat ook goed geweest. Onthoud dat, want als je twijfelt is een punt altijd een veilige optie. Gebruik dan wel een hoofdletter aan het begin van de tweede zin.

Ten tweede gebruiken we soms puntkomma’s in opsommingen. Je zet hem dan steeds aan het eind van de delen van de opsomming. Als je puntkomma’s in een opsomming gebruikt, zijn de delen van de opsomming meestal langer dan één woord, maar korter dan een hele zin.

Kijk maar:

  • Bente had een grote familie:
          – drie lieve broertjes;
          – twee geweldige ouders;
          – acht gezellige ooms en tantes;
    – vier schatten van opa’s en oma’s.

Ook in zo’n opsomming gebruik je steeds kleine letters. Je ziet dat achter het laatste deel van de opsomming een punt komt en geen puntkomma.

Haakjes —> ( )

Haakjes komen voor in allerlei soorten en maten. Zo zijn er de ronde haakjes: ( ), de vierkante haakjes: [ ] en de accolades: { }. We richten ons nu alleen op de ronde haakjes.

Mensen gebruiken ronde haakjes vaak om een stukje tekst toe te voegen aan de zin dat minder belangrijk is. Ze willen met dat stukje tekst iets verduidelijken, toevoegen of verklaren.

Een paar voorbeelden:

  • De juf was iedere dag op school (van 8 tot 17 uur).
  • Het WNF (Wereld Natuur Fonds) haalt ieder jaar veel geld op.
  • Mijn vader (die heel goed kon schaatsen) won ooit een internationale wedstrijd.

In het eerste voorbeeld is te zien dat haakjes aan het eind van de zin nog vóór de punt staan.

Leestekens in woorden

Nu we de belangrijkste leestekens tussen worden hebben besproken, gaan we over op de leestekens die in woorden staan.

Apostrof (‘)

De apostrof vind je vaak ergens achteraan in een woord. Dat is bijvoorbeeld meestal het geval als de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord dat eindigt op -a, -i, -o, -u of -y een -s krijgt.

Bijvoorbeeld:

  • panda wordt panda’s
  • ski wordt ski’s
  • dodo wordt dodo’s
  • paraplu wordt paraplu’s
  • hobby wordt hobby’s

Voor woorden die eindigen op een -e geldt deze regel dus (meestal) niet.

Kijk maar:

  • hinde wordt hindes
  • horloge wordt horloges

Let op: de regel zoals hij hierboven staat beschreven, geldt niet altijd.

Kijk eens naar dit voorbeeld:

  • cowboy wordt cowboys

Hier zie je dat het woord op -y eindigt en toch een vaste -s krijgt. Dat komt omdat de -y na een andere klinker staat (de -o). Daardoor spreek je deze -y uit als een j-klank. Je krijgt dan een vaste -s.

Dezelfde regel voor het gebruik van de apostrof geldt als je wil aangeven dat iets van iemand is.

Bijvoorbeeld:

  • Ayla’s fiets
  • Indi’s chocolade
  • Nando’s kuikentjes
  • Ebru’s tuin
  • Bobby’s vulpen

Ook hier geldt dat woorden die eindigen op een -e meestal een uitzondering zijn:

  • Jannes hockeystick

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op een sisklank (bijvoorbeeld een -s), komt er ook een apostrof achter het woord. Er komt dan geen extra -s meer.

Kijk maar:

  • Chris’ huis

Verder krijgen verkleinwoorden die eindigen op -y een apostrof als er vóór de -y een medeklinker staat.

Bijvoorbeeld:

  • baby wordt baby’tje
  • hobby wordt hobby’tje

Maar ook:

  • cowboy wordt cowboytje

Dan zijn er nog woorden die van cijfers en/of losse letters gemaakt zijn, zoals ‘A4’ en ‘tv’. Die woorden krijgen ook een apostrof als ze worden verkleind:

  • A4’tje
  • tv’tje

Tenslotte zijn er de woorden waarvan letters zijn weggelaten. Daarvoor in de plaats is een apostrof gekomen.
Een bekend voorbeeld daarvan is ’s morgens. Vroeger schreven mensen ‘des morgens’. Tegenwoordig is ‘des’ afgekort. In plaats van ‘des’ staat er nu ’s.
Let erop dat je de apostrof op de juiste plek zet. Veel mensen zetten hem na de -s, maar dat klopt niet. De letters die weggehaald zijn, stonden immers niet na de -s, maar ervoor. De apostrof moet er dus ook voor.

  • des morgens wordt ’s morgens
  • des avonds wordt ’s avonds

Koppelteken

De naam zegt het al: een koppelteken koppelt woorden aan elkaar.

Bijvoorbeeld:

  • mee-eten
  • ex-collega

Of je woorden aan elkaar schrijft of dat je juist een koppelteken gebruikt, hangt af van de woorden die je aan elkaar wilt verbinden. Hieronder noemen we een aantal gevallen waarin je een koppelteken moet gebruiken.

Als je met de uitspraak van een samengesteld woord in de problemen komt wanneer je het aan elkaar schrijft, gebruik je een koppelteken.

Bijvoorbeeld:

  • niet radioomroeper, maar radio-omroeper
  • niet diplomauitreiking, maar diploma-uitreiking

Ook tussen twee woorden die gelijkwaardig zijn, zet je een koppelteken:

  • zwart-wit
  • café-restaurant

Hetzelfde geldt voor de samenkoppeling. Dat zijn meerdere woorden die aan elkaar worden vastgemaakt.

Bijvoorbeeld:

  • kant-en-klaar
  • een-op-een
  • huis-aan-huisblad

Sommige voorvoegsels krijgen ook een koppelteken. Een voorvoegsel is een woordje dat je voor een ander woord zet, bijvoorbeeld ‘ex’, ‘assistent’ of ‘leerling’.

Kijk maar:

  • ex-vriendje
  • assistent-trainer
  • leerling-timmerman

Ook aardrijkskundige namen die uit twee delen bestaan, krijgen een koppelteken:

  • Zuid-Amerika
  • Noord-Holland

Tenslotte zijn er nog de samenstellingen tussen losse letters en/of cijfers en een heel woord. Ook dan gebruik je een koppelteken en géén apostrof:

  • A4-formaat
  • vwo-leerling

Afbreekstreepje (-)

Een afbreekstreepje gebruik je als een woord aan het eind van de regel wordt afgebroken, omdat het niet op de regel past. De rest van het woord komt dan op de volgende regel te staan.

Bijvoorbeeld:

  • Brent heeft zijn tas nog niet inge-
    pakt.

Let erop dat je het afbreekstreepje alleen gebruikt aan het eind van een lettergreep. Weet je niet zeker waar de lettergreep eindigt? Zet dan het hele woord op de volgende regel.

Trema (ë)

Een trema heb je vast wel eens gezien. Twee puntjes die gezellig naast elkaar staan bovenop een klinker.

Bijvoorbeeld:

  • zeeën
  • bacteriën

Als je deze woorden uitspreekt, hoor je dat de klank verandert op de plaats van het trema. Als het trema er niet zou staan, spreek je het woord verkeerd uit. ‘Bacteriën’ wordt dan ‘bacterien’ (met een lange i-klank).

Accent (á, à of â)

Ook accenten zijn bovenop een letter te vinden. Er zijn drie verschillende accenten:

  • het accent aigu (á)
  • het accent grave (à)
  • het accent circonflexe (â)

Het accent aigu (á), een streepje dat van linksonder naar rechtsboven loopt, wordt gebruikt om de klank van de letter te veranderen.

Kijk maar:

  • he wordt hé (je spreekt uit: hee)
  • cafe wordt café (je spreekt uit: cafee)

De laatste letters van deze woorden zijn met het accent aigu veranderd van een korte klank naar een lange klank. Ook wordt het accent aigu wel eens gebruikt om aan te geven waar de klemtoon in een zin of in woord ligt.

  • Vóórkomen is iets anders dan voorkómen.
  • Ik heb de afwas wél gedaan.

Als het streepje de andere kant op staat, dus van linksboven naar rechtsonder, heb je te maken met een accent grave (à). Ook met dat leesteken verandert de klank, maar anders dan bij het accent aigu.

Kijk maar:

  • Hè is anders dan hé.
  • De crème maakte mijn huid zacht.

Dan is er nog het accent circonflexe, het leesteken dat als een soort hoedje op de letter staat (â). Dit teken komt in het Nederlands bijna niet voor. Eigenlijk is het alleen nog te vinden op woorden die uit Frankrijk komen.

  • crêpe
  • enquête

Leestekens voorbeelden

Nou, dat waren nogal wat leestekens, hè?
Het leuke is dat voorbeelden van leestekens overal te vinden zijn. Kijk maar eens naar de eerste zin van dit stukje tekst:

  • Nou, dat waren nogal wat leestekens, hè?

In deze zin alleen al staan 2 komma’s, een accent grave en een vraagteken.

Met leestekens wordt taal veel levendiger. Je kunt je makkelijker voorstellen hoe je zinnen moet uitspreken. En je weet simpelweg waar een zin begint en eindigt.

In deze tekst hebben we veel voorbeelden gegeven van de verschillende leestekens. Wil je nog meer voorbeelden? Kijk dan goed om je heen. Overal waar taal is, zijn leestekens. Je vindt ze in boeken, kranten en op internet. Maar ook op reclameborden in de stad.

Leestekens werkblad

Wil je zelf oefenen met leestekens? Dat kan ook. Hieronder staat een werkblad, waarmee je zelf met de belangrijkste leestekens aan de slag gaat. De antwoorden van de opdrachten vind je ook in dit werkblad.

Veel succes!

Bekijk ook:

Oefenbladen Groep 3 Spelling (Gratis)

Oefenbladen Spelling Groep 4 (Gratis)

Oefenbladen Spelling Groep 5 (Gratis)

Oefenbladen Spelling Groep 6 (Gratis)

Werkbladen Werkwoordspelling Groep 7/8 (Gratis)

Maaike de Boer, MA

drs. Maaike de Boer is initiatiefneemster van Wijzeroverdebasisschool.nl

Gerelateerde artikelen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *