Wat is een voegwoord?
Een voegwoord is een woord dat twee korte zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar koppelt.
Hij voegt de zinnen dus eigenlijk samen. Vandaar ook de naam. Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes.
Je kunt zeggen: “Sam gaat naar huis. Hij is ziek.” Met een voegwoord koppel je deze zinnen aan elkaar: “Sam gaat naar huis, want hij is ziek.”
Het tweede stuk van de zin geeft de reden aan van het eerste stuk.
– Reden: Sam is ziek.
– Gevolg: Hij gaat naar huis.
In deze blog vertellen we je nog veel meer over voegwoorden. Hoe je ze herkent, welke er zijn en hoe je de theorie van de voegwoorden zelf uitlegt bijvoorbeeld.
Werkbladen ontleden groep 7/8 downloaden (gratis)
Wat betekent ‘voegwoord’?
Zoals we hierboven al beschreven, zit de betekenis van ‘voegwoord’ al verstopt in het woord zelf. Er zit namelijk het woord ‘voeg’ in.
Voegen zijn te vinden in metselwerk, waar specie de voeg vormt die de bakstenen bij elkaar houdt. Een voegwoord doet eigenlijk precies hetzelfde: hij voegt twee zinnen aan elkaar.
We geven je nog wat voorbeelden. De voegwoorden zijn steeds dikgedrukt.
~ De auto gaat naar de schroot. Hij werkt niet meer. (zonder voegwoord)
~ De auto gaat naar de schroot, omdat hij niet meer werkt. (met voegwoord)
~ Volgende week hoef ik niet naar school. Ik heb vakantie. (zonder voegwoord)
~ Volgende week hoef ik niet naar school, want ik heb vakantie. (met voegwoord)
~ Het waait hard. Het regent. (zonder voegwoord)
~ Het waait hard en het regent. (met voegwoord)
Welke voegwoorden zijn er?
Er bestaan verschillende voegwoorden die diverse tekstverbanden weergeven. Hieronder vind je een overzicht.
- Voegwoorden van tijd. Deze voegwoorden geven aan in welke volgorde dingen gebeuren. Bijvoorbeeld: nadat, voordat, terwijl, zolang, totdat.
- Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg. De ene zin is een reden of oorzaak en de andere zin is een gevolg. Voegwoorden die bij deze categorie horen zijn: want, omdat, doordat, zodat en opdat.
- Voegwoorden van voorwaarde. Dat wat er in de ene zin gezegd wordt, is een voorwaarde voor de andere zin. Voorbeelden: mits, tenzij, wanneer, als en indien.
- Voegwoorden die een tegenstelling aangeven. Denk hierbij aan woorden als maar en het ouderwetse doch.
- Voegwoorden van toevoeging. Door gebruik van zo’n voegwoord zie je dat de ene zin informatie toevoegt aan de andere zin. Voorbeelden zijn: hoewel en ofschoon.
- Overige voegwoorden. Dit zijn voegwoorden die niet veel meer functie hebben dan alleen de koppeling van twee zinnen. Bijvoorbeeld: en, dat en of.
Enkele voorbeeldzinnen met voegwoorden uit die laatste categorie:
~ Hij wist niet dat ik hem had gezien.
~ Stan vroeg me of ik Jasper al had ontmoet.
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Alle voegwoorden zijn onder te verdelen in nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden. Dit is iets wat pas terugkomt op de middelbare school.
In het kort komt deze verdeling hierop neer:
Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. Dat zijn zinnen die allebei even belangrijk zijn. De persoonsvorm en het onderwerp staan in beide zinnen ergens vooraan.
Kijk maar:
~ Daantje vindt de spruitjes niet lekker, maar ze eet ze wel op.
Hier zie je dat in beide zinnen de persoonsvorm en het onderwerp vooraan staan: Daantje vindt en ze eet. Het woord ‘maar’ is dus een nevenschikkend voegwoord.
~ Tuur werkt hard en hij haalt goede cijfers.
Ook nu staan in beide zinnen de persoonsvorm en het onderwerp vooraan: Tuur werkt en hij haalt. Beide zinnen zijn dus hoofdzinnen. Daarom is ‘en’ een nevenschikkend voegwoord.
De belangrijkste nevenschikkende voegwoorden zijn: en, maar, of, dan (wel), want en dus.
Onderschikkende voegwoorden
Dan heb je nog de onderschikkende voegwoorden. Die verbinden twee zinnen aan elkaar die niet even belangrijk zijn. De ene zin is een hoofdzin en de andere een bijzin.
De hoofdzin is de belangrijkste zin. Daarin staan onderwerp en persoonsvorm aan het begin. In de bijzin is dit meestal niet zo. Heel vaak staat de persoonsvorm ergens achteraan in de zin.
Een paar voorbeelden:
~ Sjef wil graag een rat als huisdier, omdat zijn oudere broer er ook eentje heeft.
In het eerste deel staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar: Sjef wil. Dit is dus de hoofdzin.
In het tweede deel staat het onderwerp (zijn oudere broer) direct na het voegwoord. De persoonsvorm (heeft) staat helemaal achteraan. Daardoor weten we nu dat dit deel een bijzin is.
~ Nadat de pizza in de oven lag, moest hij nog tien minuten bakken.
In het eerste deel staan onderwerp (de pizza) en persoonsvorm (lag) ver uit elkaar. Dat deel is dus een bijzin.
In het tweede deel staan onderwerp (hij) en persoonsvorm (moest) naast elkaar. Dat is dus de hoofdzin. Het voegwoord (nadat) staat in dit geval helemaal vooraan.
Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld: omdat, nadat, zodat, toen, tot, voordat, dat, terwijl, als en doordat.
Hoe herken je een voegwoord?
Een voegwoord herkennen doe je op verschillende manieren.
Ten eerste kun je, ook al is het een beetje saai, de rijtjes hierboven uit je hoofd leren. Het helpt je echt als je een aantal voegwoorden op kunt lepelen zonder dat je daar moeite voor hoeft te doen.
Ten tweede is het handig om te weten dat vlakbij een voegwoord heel vaak een komma staat. Dat betekent overigens niet dat bij elke komma een voegwoord staat! Dus nogmaals: leer de rijtjes, zodat je de voegwoorden gemakkelijk herkent.
Een derde punt om te onthouden is dat voegwoorden heel vaak de functie hebben van signaalwoord (link naar tekst over signaalwoorden).
Zoals we eerder al schreven, geven voegwoorden het verband aan tussen de twee zinnen die hij koppelt. Herken je zo’n verband, dan loont het de moeite goed op te letten. De kans is aanwezig dat je te maken hebt met een voegwoord.
Maar het belangrijkste blijft nog wel de hoofdfunctie van een voegwoord: zinnen koppelen. Heel vaak staat het voegwoord dan ook tussen die twee zinnen in.
Kijk maar:
~ Milou heeft genoeg gespaard, zodat ze materiaal voor een boomhut kan kopen.
Let op: Een voegwoord kan ook vooraan in de zin staan! Dat is het geval in dit voorbeeld:
~ Omdat Dirk graag fietst, gaat hij het liefst ieder jaar op fietsvakantie.
Hier zie je dat het voegwoord vooraan staat. Als je deze twee zinnen zou omwisselen, staat het voegwoord wel weer in het midden:
~ Dirk gaat het liefst ieder jaar op fietsvakantie, omdat hij graag fietst.
Het gebruik van een komma bij voegwoorden
Eerder in dit artikel schreven we al dat vlakbij een voegwoord vaak een komma staat. Dat is echter niet altijd het geval. We vertellen je nu precies hoe het zit.
- Voegwoorden als omdat, zodat, maar, aangezien, want, terwijl en hoewel krijgen een komma vóór zich als ze halverwege de zin staan. Kijk maar:
~ Suzan vindt surfen leuk, omdat ze van actie houdt.
~ Paul eet het liefst kroketten, terwijl zijn zusje liever groenten heeft.
In deze voorbeelden zie je dat de komma steeds voor het voegwoord komt te staan. - Als de hierboven genoemde voegwoorden vooraan in de zin staan, komt halverwege de zin ook een komma te staan. Bijvoorbeeld:
~ Omdat Suzan van actie houdt, vindt ze surfen leuk.
~ Terwijl zijn zusje liever groenten eet, heeft Paul het liefst kroketten. - Voegwoorden als en, of en dat krijgen geen komma voor zich:
~ Ik weet niet of ik dat wel kan.
~ De meester heeft in de gaten dat je spiekt.
~ Morgen ga ik fietsen en overmorgen wil ik rennen.
Is ’toen’ een voegwoord?
Veel mensen vragen zich af of toen een voegwoord is. Het antwoord op die vraag is ja.
Toen hoort bij de verwijswoorden van tijd, net als bijvoorbeeld voordat, nadat en terwijl.
Ontleden Compleet – Zinsontleding en Woordsoorten Groep 7/8 oefenboek + uitleg (online)
Oorspronkelijke prijs was: 114,00.87,00Huidige prijs is: 87,00.
Hoe leg je kinderen voegwoorden uit?
Als je je kind iets wilt uitleggen over voegwoorden, is het vooral belangrijk te kijken naar de betekenis van het woord ‘voegwoord’.
Wanneer een kind begrijpt dat een voegwoord twee zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar ’voegt’, wordt het makkelijker een voegwoord te herkennen.
De informatie in dit artikel is een mooi uitgangspunt voor de uitleg die je geeft. Heeft je kind de theorie begrepen? Laat het dan een aantal oefeningen doen.
Door oefeningen te doen, na te kijken en te evalueren, weet je zeker dat je kind de stof echt begrijpt. Alleen een opdracht maken is dus niet voldoende.
Hoe vaker je kind oefent met de stof over voegwoorden, hoe beter de theorie blijft hangen.
Bekijk ook:
- Ontleden: het schema dat altijd werkt
- Woordsoorten
- Koppelwerkwoorden: uitleg en oefeningen
- Persoonsvorm vinden in een zin
- Wat is een werkwoord?
- Onderwerp vinden in een zin
- Wat is een voltooid deelwoord?
- Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
- Alles over het betrekkelijk voornaamwoord
- Alles over het onbepaald voornaamwoord
- Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Voegwoorden: herkennen en oefenen
Als je voegwoorden makkelijk wilt herkennen, zul je de theorie goed moeten begrijpen. Dat lukt het beste als je er veel mee oefent. Hieronder staan wat oefeningen over de voegwoorden.
Heb je nog vragen over dit onderwerp? Laat het ons weten in een reactie.
Opdrachten
Hier volgen wat oefeningen over voegwoorden. Wanneer je ze maakt en controleert, kun je checken of je echt goed snapt waar de theorie over gaat. De antwoorden staan onderaan de pagina. Veel succes!
Opdracht 1
Vul het juiste voegwoord in. Soms zijn er meerde antwoorden mogelijk.
- 1. Sepp dronk de beker water meteen leeg, _________ hij dorst had.
2. ________ je het naar je zin hebt op school, hoef je je nergens zorgen over te maken.
3. Ik blijf vanavond graag bij jullie eten, ________ jullie iets met ui eten. Dat lust ik namelijk niet.
4. __________ ze naar het feest moest, ging Mies nog gauw even naar de kapper.
5. De politie-agenten zaten achter de dief aan, _________ die was hen te snel af.
Opdracht 2
Onderstreep de voegwoorden.
1. Vivian is blij met haar nieuwe puppy, want nu heeft ze altijd wat te doen.
2. Voordat ze kan ontbijten, laat ze eerst haar hondje uit.
3. Ze vond het wel erg spannend toen het hondje bij haar thuis werd gebracht.
4. Haar ouders willen best meehelpen met de verzorging, mits Vivian het grootste deel doet.
5. Ze vertelt haar klasgenoten trots dat ze haar puppy heel veel aandacht geeft.
Antwoorden opdracht 1
- 1. omdat
- 2. Zolang/ Als/ Wanneer
- 3. tenzij
- 4. Voordat/ Omdat
- 5. maar
Antwoorden opdracht 2
- 1. want
- 2. Voordat
- 3. toen
- 4. mits
- 5. dat
A.M. Dijkstra –
Blij met de duidelijke uitleg.