Alles over het betrekkelijk voornaamwoord

Weet jij al wat een betrekkelijk voornaamwoord is? En hoe je er eentje kunt vinden in een zin? In dit artikel leer je alles over deze woordsoort, die je bij taalkundig ontleden kunt tegenkomen.

Lees ook onze andere artikelen over voornaamwoorden:

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?

Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woordgroep die al geweest is. Hij kan ook naar een hele zin verwijzen.

Bijvoorbeeld:

Het proefwerk dat ik gisteren maakte, was moeilijk.

Het woordje ‘dat’ verwijst naar ‘het proefwerk’. ‘Dat’ is dus een betrekkelijk voornaamwoord.

Zoals je ziet in dit voorbeeld, staat het betrekkelijk voornaamwoord direct achter de woorden waarnaar het terugverwijst. Dat is eigenlijk altijd het geval. Je hoeft dus nooit ver te zoeken om te vinden waar het betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst.

Als iets ergens naar verwijst, kun je ook zeggen dat het daar betrekking op heeft. Dat is de reden dat deze woordsoort betrekkelijk voornaamwoord wordt genoemd.

betrekkelijk voornaamwoord

Werkbladen ontleden groep 7/8 downloaden (gratis)

Welke betrekkelijke voornaamwoorden zijn er?

Er zijn eigenlijk maar 4 betrekkelijke voornaamwoorden die jij moet kennen. Dat zijn ‘die’, ‘dat’, ‘wie’ en ‘wat’. Dat betekent niet dat er in totaal maar 4 zijn, maar de andere betrekkelijke voornaamwoorden worden tegenwoordig bijna nooit meer gebruikt.

Laten we ons dus richten op de betrekkelijke voornaamwoorden die nog wél vaak voorkomen. Daarna vertellen we nog wat meer over de ouderwetse betrekkelijke voornaamwoorden.

betrekkelijke voornaamwoorden veelgebruikt

1. Die

1 van de meestvoorkomende betrekkelijke voornaamwoorden is het woordje ‘die’. Hier staan wat voorbeelden, waarin het onderstreepte woord ‘die’ een betrekkelijk voornaamwoord is.

  • De jongen die jarig was, vierde een groot feest.
  • Een koe die voor het eerst naar buiten mag, is dolgelukkig.
  • De pen die op de grond viel, was kapot.

Valt je iets op als je naar deze voorbeelden kijkt? Let maar eens op de woorden die vóór het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ staan. Dat zijn allemaal de-woorden! Er staat natuurlijk ook een keer ‘een’, maar van ‘een’ kun je in deze zin heel gemakkelijk ‘de’ maken: De koe die voor het eerst naar buiten mag…

Je kunt niet zeggen:

  • Het paard die daar staat, is lief. ×

Ook deze zin is fout, hoewel je hem nogal eens hoort:

  • Het meisje die daar loopt, ken ik van gezicht. ×

Kortom, het betrekkelijk voornaamwoord ‘die’ slaat altijd terug op de-woorden.

die de-woorden

2. Dat

Een ander veelvoorkomend betrekkelijk voornaamwoord is ‘dat’. Zoals je misschien al kunt raden, verwijst het woordje ‘dat’ altijd naar een het-woord.

We geven weer wat voorbeelden:

  • Het paard dat daar staat, is lief.
  • Een ei dat te lang gekookt is, vind ik niet lekker.
  • Het werk dat nog gedaan moet worden, neemt niet veel tijd in beslag.

Voor het betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’ geldt dat het niet gebruikt kan worden in combinatie met de-woorden.

dat het-woorden

3. Wie

Het betrekkelijk voornaamwoord ‘wie’ komt iets minder vaak voor. Meestal kun je het vervangen door ‘degene die’.

Kijk maar naar deze zinnen:

  • Wie dit op zijn geweten heeft, komt er niet mee weg!

Daar kun je van maken:

  • Degene die dit op zijn geweten heeft, komt er niet mee weg!

Heel soms komt het betrekkelijk voornaamwoord ‘wie’ ook voor als meewerkend voorwerp. Dan kun je het niet vervangen door ‘degene die’.

Bijvoorbeeld in deze zin:

  • De leerling wie de prijs werd gegeven, was apetrots.

Dit gebruik van ‘wie’ is echter best wel ouderwets. Het komt dus bijna nooit meer voor. Meestal zie je in plaats van de zin hierboven 1 van de volgende zinnen staan:

  • De leerling aan wie de prijs werd gegeven, was apetrots.
  • De leerling die de prijs werd gegeven, was apetrots.

4. Wat

Het betrekkelijk voornaamwoord ‘wat’ kan vaak vervangen worden door ‘dat wat’. Dat zie je hier:

  • Wat jij hebt gedaan, kan echt niet.

Daar kun je van maken:

  • Dat wat jij hebt gedaan, kan echt niet.

Maar het betrekkelijk voornaamwoord kan ook terugslaan op een hele zin. Je kunt dan ‘wat’ niet vervangen door ‘dat wat’. Bijvoorbeeld in deze samengestelde zin:

  • Dominique had de hele dag buiten gespeeld, wat ze echt heerlijk vond.

Het woordje ‘wat’ verwijst naar de hele zin daarvoor: Dominique had de hele dag buiten gespeeld. Ten slotte wordt ‘wat’ vaak gebruikt na een overtreffende trap of na onbepaalde voornaamwoorden.

Als eerste een voorbeeld met het onbepaald voornaamwoord ‘alles’:

  • Alles wat hij meemaakte, schreef hij op in zijn dagboek.

En in deze zin staat ‘wat’ na de overtreffende trap van ‘mooi’:

  • “Dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien!”, riep de jongen blij.

In beide voorbeelden mag je overigens ook het betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’ gebruiken.

betrekkelijk voornaamwoord na overtreffende trap

5. Welke en hetgeen

De betrekkelijke voornaamwoorden ‘welke’ en ‘hetgeen’ werden vroeger veel gebruikt. Zinnen als deze kwam je regelmatig tegen, vooral in zakelijke brieven:

  • De artikelen welke goed verkopen, moeten extra worden bijbesteld.

Tegenwoordig zeggen we:

  • De artikelen die goed verkopen, moeten extra worden bijbesteld.

Ook deze zin was vroeger heel normaal:

  • Zijn vriend van vroeger kwam niet naar de reünie, hetgeen hij vreselijk jammer vond.

Nu zouden we zeggen:

  • Zijn vriend van vroeger kwam niet naar de reünie, wat hij vreselijk jammer vond.

De betrekkelijke voornaamwoorden ‘welke’ en ‘hetgeen’ zijn voor jou minder belangrijk om te onthouden.

Het antecedent

Misschien heb je wel eens gehoord dat bij een betrekkelijk voornaamwoord een antecedent hoort. Dat is nogal een moeilijk woord. Het wordt gebruikt om aan te geven waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst.

Om het makkelijker te maken, geven we je een paar voorbeelden.

  • De bal die door de lucht vloog, belandde in het lange gras.

    Het betrekkelijk voornaamwoord is ‘die’.
    – Het antecedent is ‘de bal’. Daar verwijst ‘die’ namelijk naar.
  • Het meisje dat haar groenten opat, kreeg als beloning een lekker toetje.

    – Het betrekkelijk voornaamwoord is ‘dat’.
    – Het antecedent is ‘het meisje’.
  • Nick kreeg een handtekening van zijn favoriete voetballer, wat hij geweldig vond.

    – Het betrekkelijk voornaamwoord is ‘wat’.
    – Het antecedent is ‘Nick kreeg een handtekening van zijn favoriete voetballer’.

Je ziet dat het antecedent uit een klein woordgroepje kan bestaan, maar ook uit een hele zin. Om het antecedent te vinden, hoef je alleen maar te kijken wat er net voor het betrekkelijk voornaamwoord staat.

betrekkelijk voornaamwoord antecedent

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

De betrekkelijke voornaamwoorden ‘wie’ en ‘wat’ hebben meestal een ingesloten antecedent. Dat betekent dat ze niet terugwijzen naar woorden die ervoor staan. In plaats daarvan zit het antecedent verstopt in het betrekkelijk voornaamwoord zelf. We leggen je nu uit hoe dat zit.

Eerder gaven we al aan dat je het betrekkelijk voornaamwoord ‘wie’ vaak kunt vervangen door ‘degene die’. Dat kan ook in dit voorbeeld:

  • Wie nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen.

Daar kun je van maken:

  • Degene die nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen.

In deze tweede zin klap je het woordje ‘wie’ als het ware uit. Je laat zien wat er onder verstopt zit: ‘degene die’. Daarom zeggen we dat ‘wie’ in de eerste zin een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is. De woorden waar ‘wie’ naar terugwijst, zitten in het woordje ‘wie’ ingesloten. Je ziet ze dus niet in de zin zelf terug.

Het woord ‘wat’ is ook vaak een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. Ook ‘wat’ kun je dan uitklappen. Je maakt er dan ‘dat wat’ van.

Een voorbeeld:

  • Wat daar geschreven staat, is onzin.

Hier kun je van maken:

  • Dat wat daar geschreven staat, is onzin. 

Als je het woordje ‘wat’ kunt vervangen door ‘dat wat’, heb je dus ook te maken met een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.

betrekkelijk voornaamwoord ingesloten antecedent

Betrekkelijk voornaamwoord voorbeeld

Hieronder staan nog wat voorbeelden van betrekkelijke voornaamwoorden. Onder de zin staat steeds welk woord het betrekkelijk voornaamwoord is. Ook is vermeld welk antecedent daarbij hoort.

  • Is dat de tennisser die al 3 keer Wimbledon won?

    Betrekkelijk voornaamwoord: die
    Antecedent: de tennisser
  • Het cadeau dat het meest bij Lisa in de smaak viel, was de pop met lange haren.

    Betrekkelijk voornaamwoord: dat
    Antecedent: het cadeau
  • De touwen die uit de knoop waren gehaald, konden worden opgeruimd.

    Betrekkelijk voornaamwoord: die
    Antecedent: de touwen
  • Johan woont op een boot die aan de kade ligt.

    Betrekkelijk voornaamwoord: die
    Antecedent: een boot
  • Wie nooit fouten maakt, zal ook niet leren.

    Betrekkelijk voornaamwoord: wie
    Antecedent: – (ingesloten antecedent)
  • Wat Bilal altijd doet, is erg slim.

    Betrekkelijk voornaamwoord: wat
    Antecedent: – (ingesloten antecedent)
  • Derek kreeg een uitnodiging voor de selectiedag, wat hij fantastisch vond.

    Betrekkelijk voornaamwoord: wat
    Antecedent: Derek kreeg een uitnodiging voor de selectiedag
  • “Er is nog iets wat ik kwijt wil”, zei de man.

    Betrekkelijk voornaamwoord: wat
    Antecedent: iets

Let op: betrekkelijk voornaamwoord of andere woordsoort?

Als je op zoek bent naar betrekkelijke voornaamwoorden, moet je altijd in je achterhoofd houden dat de meeste woorden in het rijtje van de betrekkelijke voornaamwoorden ook andere woordsoorten kunnen zijn.

Het is dus belangrijk dat je goed het verschil ziet tussen deze woordsoorten. We vergelijken nu steeds een paar zinnen met elkaar waarin 1 woord op 2 verschillende manieren wordt gebruikt.

‘Die’ en ‘dat’: betrekkelijk of aanwijzend voornaamwoord?

Vergelijk de volgende zinnen eens met elkaar:

  • De leerlingen die eerder naar huis mochten, waren dolgelukkig.
  • Die leerlingen mochten eerder naar huis.

In de eerste zin is ‘die’ een betrekkelijk voornaamwoord. Het staat achter de woorden waar het naar verwijst; ‘de leerlingen’ is hier het antecedent.

In de tweede zin staat ‘die’ vóór leerlingen. Het woordje ‘die’ is in deze zin een aanwijzend voornaamwoord. Je kunt dat zien aan de plaats van dit woordje, maar ook aan het feit dat je kunt aanwijzen om welke leerlingen het gaat; namelijk díe leerlingen.

Nog wat zinnen om te vergelijken:

  • Het werk dat nog gedaan moest worden, stapelde zich op.
  • Dat werk moet nog gedaan worden.

Bij deze 2 zinnen zie je hetzelfde als bij de zinnen hierboven: in de eerste zin is ‘dat’ een betrekkelijk voornaamwoord. Het antecedent is ‘het werk’. Daar staat het woordje ‘dat’ direct achter. Daaraan kun je zien dat het een betrekkelijk voornaamwoord is.

In de tweede zin staat ‘dat’ direct vóór het woord ‘werk’. ‘Dat’ is hier een aanwijzend voornaamwoord.

‘Dat’: betrekkelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord of voegwoord?

Bij het woordje ‘dat’ moet je extra goed opletten. Je weet al dat ‘dat’ niet alleen een betrekkelijk voornaamwoord kan zijn, maar ook een aanwijzend voornaamwoord.

Maar er is nóg een mogelijkheid.

Het woordje ‘dat’ kan ook een voegwoord zijn. Het plakt dan 2 enkelvoudige zinnen aan elkaar. De 2 enkelvoudige zinnen vormen dan een samengestelde zin. En het woordje ‘dat’ kan dus precies daarvoor gebruikt worden.

In deze zin zie je hoe ‘dat’ wordt gebruikt als voegwoord:

  • Hij zei dat hij zijn huiswerk niet gemaakt had.

Deze samengestelde zin bestaat eigenlijk uit de volgende 2 enkelvoudige zinnen:

  • Hij zei iets.
  • Hij had zijn huiswerk niet gemaakt.

Het woordje ‘dat’ verbindt deze 2 zinnen nu.

Als je wilt weten of ‘dat’ een betrekkelijk voornaamwoord is, moet je altijd kijken of het verwijst naar een deel van de zin dat er direct voor staat. Als dat zo is, is ‘dat’ een betrekkelijk voornaamwoord. Is dit niet zo, dan kan ‘dat’ nog een aanwijzend voornaamwoord of een voegwoord zijn.

dat verschillende woordsoorten

‘Wie’ en ‘wat’: betrekkelijk of vragend voornaamwoord?

‘Wie’ en ‘wat’ kunnen allebei zowel betrekkelijke als vragende voornaamwoorden zijn. Om het verschil te laten zien, geven we je weer wat zinnen die je kunt vergelijken.

We beginnen met deze 2:

  • Wie de tafel van 8 nog niet kent, moet even oefenen.
  • Wie kent de tafel van 8 nog niet?

In de eerste zin is ‘wie’ een betrekkelijk voornaamwoord. Je kunt het immers gemakkelijk vervangen door ‘degene die’. Dan krijg je:

  • Degene die de tafel van 8 nog niet kent, moet even oefenen.

Die zin is ook goed. Je weet daardoor dat ‘wie’ in de eerste zin een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is.

Nu de tweede zin. Wat is daar aan de hand? Je ziet heel duidelijk aan het vraagteken dat het hier gaat om een vraagzin. Het woord ‘wie’ is hier dan ook een vragend voornaamwoord.

Wil je dit checken? Kijk dan of je ‘wie’ hier kunt vervangen door ‘degene die’. Dat kan niet, dus het gaat inderdaad om een vragend voornaamwoord en niet om een betrekkelijk voornaamwoord.

We kijken ook eens naar het woordje ‘wat’.

  • Wat jij vandaag aan hebt, kleurt mooi bij je ogen.
  • Vandaag was Lara te gast bij haar idool, wat ze geweldig vond.
  • Wat ga jij vanmiddag doen?

In de eerste 2 zinnen is ‘wat’ een betrekkelijk voornaamwoord. In de eerste zin kun je ‘wat’ namelijk heel makkelijk vervangen door ‘dat wat’. En in de tweede zin slaat ‘wat’ terug op het hele stuk ervoor.

In de derde zin is ‘wat’ een vragend voornaamwoord. Er wordt letterlijk iets gevraagd, dus hier is ‘wat’ makkelijk als vragend voornaamwoord te herkennen.

‘Welke’: betrekkelijk of vragend voornaamwoord?

Voor het woord ‘welke’ geldt hetzelfde als voor ‘wie’ en ‘wat’: het kan een betrekkelijk voornaamwoord zijn, maar ook een vragend voornaamwoord.

Als ‘welke’ een vragend voornaamwoord is, verwijst dit woord nergens naar terug. Bovendien staat er dan vaak een vraagteken aan het eind van de zin.

Bijvoorbeeld hier:

  • Welke chips vind jij het lekkerst?

Hier wordt duidelijk een vraag gesteld. ‘Welke’ is een vragend voornaamwoord.

‘Welke’ is een betrekkelijk voornaamwoord als het wél ergens naar terugverwijst. Dat is het geval in deze zin:

  • De computers welke in dit bedrijf gebruikt worden, zijn van een goede kwaliteit.

Maar zoals we al eerder schreven, het woord ‘welke’ wordt tegenwoordig bijna nooit meer als betrekkelijk voornaamwoord gebruikt. In bovenstaande zin had beter het woordje ‘die’ gebruikt kunnen worden.

In de voorbeelden hierboven zie je dat je altijd de rest van de zin nodig hebt om te weten met welke woordsoort je te maken hebt. Onthoud dat goed!

woordsoort bepalen

Het betrekkelijk voornaamwoord bij begrijpend lezen

Het betrekkelijk voornaamwoord heeft best een belangrijke functie bij begrijpend lezen. Je hoeft natuurlijk niet uit iedere zin de betrekkelijke voornaamwoorden te halen. Dat zou je leestempo aardig wat omlaag brengen. Ook zou je dan naderhand niet meer weten wat je gelezen hebt.

Wat is dan wel de link tussen deze 2?

Bij begrijpend lezen krijg je regelmatig de vraag: waarnaar verwijst het woordje ‘dit’? Heel vaak zijn de woorden waar die vragen over gaan betrekkelijke voornaamwoorden.

En intussen weet je wat je moet doen om het antecedent van een betrekkelijk voornaamwoord te vinden. Want inderdaad, het antecedent is precies waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst! Om dat te achterhalen, hoef je alleen maar terug te lezen.

Meestal staat het antwoord op zo’n vraag vrijwel direct vóór het betrekkelijk voornaamwoord.

Kijk maar:

betrekkelijk voornaamwoord voorbeeld

Als je bij begrijpend lezen de vraag krijgt waar een woord naar verwijst, denk dan dus vooral nog even aan de theorie die je in dit artikel hebt geleerd over het antecedent. Onthoud wel dat niet alle verwijswoorden ook betrekkelijke voornaamwoorden zijn.

Aanbieding!
  1. A.M. Dijkstra

    Blij met de duidelijke uitleg.

Ontleden Compleet – Zinsontleding en Woordsoorten Groep 7/8 oefenboek + uitleg (online)

87,00

Op voorraad

Oefenboek Ontleden – Zinsontleding Groep 7/8

Stap-voor-stap aanpak om zinsontleding als onderdeel van ontleden* goed te begrijpen en onder de knie te krijgen. Geschikt voor groep 7 en 8.

* Ontleden bestaat uit 2 onderdelen: zinsontleding en woordsoorten. Voor beide onderdelen is er een apart oefenboek. 

Online Uitleg bij Oefenboek Zinsontleding

Stap-voor-stap uitleg van Zinsontleding (redekundig ontleden) in duidelijke video’s. Eenmalige betaling voor 1 jaar toegang (geen abonnement).

Deze online uitleg hoort bij het Oefenboek Zinsontleding Groep 7/8. Bij iedere video staat aangegeven welk hoofdstuk in het oefenboek erbij hoort.

Op voorraad

Oefenboek Ontleden – Woordsoorten Groep 7/8

Stap-voor-stap aanpak om woordsoorten als onderdeel van ontleden* goed te begrijpen en onder de knie te krijgen. Geschikt voor groep 7 en 8.

* Ontleden bestaat uit 2 onderdelen: woordsoorten en zinsontleding. Voor beide onderdelen is er een apart oefenboek. 

Online Uitleg bij Oefenboek Woordsoorten

Stap-voor-stap uitleg van Woordsoorten (taalkundig ontleden) in duidelijke video’s. Eenmalige betaling voor 1 jaar toegang (geen abonnement).

Deze online uitleg hoort bij het Oefenboek Woordsoorten Groep 7/8. Bij iedere video staat aangegeven welk hoofdstuk in het oefenboek erbij hoort.

Selecteer het aantal

Betrekkelijk voornaamwoord oefenen

Nu je dit artikel helemaal hebt gelezen, is het tijd om te gaan oefenen met het betrekkelijk voornaamwoord. Schrijf de antwoorden op onderstaande vragen rustig op en kijk daarna je antwoorden na. Je vindt de uitwerkingen van de opdrachten onderaan deze pagina.

Veel succes met oefenen!

Opdracht 1

Gebruik het juiste betrekkelijke voornaamwoord.
Kies uit: die – dat – wie – wat

  1. De papieren _____ daar lagen, moesten nog opgeruimd worden.
  2. Het boek _____ Jan voor zijn verjaardag had gehad, was van zijn favoriete schrijver.
  3. Hier staat een huis _____ nog geschilderd moet worden.
  4. Gisteren werd ik vierde op het Nederlands kampioenschap dressuur, _____ me enorm verraste.
  5. _____ deze route heeft bedacht, kan niet goed kaartlezen.
  6. Dit is het beste _____ me ooit is overkomen!

Opdracht 2

Zoek het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent.
In elke zin zit 1 betrekkelijk voornaamwoord.  

  1. In de etalage liggen de schoenen die ik al maanden wil hebben.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  2. Wat mijn pianoleraar kan, wil ik ook kunnen.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  3. Wie deze taak krijgt, moet nog veel werk verrichten.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  4. Het rendier dat al dagen door Lapland loopt, is op zoek naar zijn kudde.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  5. Het regent al dagen, wat Lars vreselijk vindt.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  6. Iets wat me nog steeds niet lukt op de trampoline is de backflip.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

Opdracht 3

Zoek de betrekkelijke voornaamwoorden en de antecedenten.
Let op: niet in iedere zin zit een betrekkelijk voornaamwoord!

  1. Gisteren sprak Billy de jongen die vroeger zijn buurjongen was.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  2. Wie dat gelooft, is niet goed snik!
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  3. Wat heb jij in de vakantie gedaan?
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  4. Charlie vindt dat beeldje zo mooi.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  5. Heeft Sjors nu eindelijk de jas gekocht die hij al zo lang wilde?
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

  6. Wat de keeper deed tijdens de wedstrijd, was verboden.
    Betrekkelijk voornaamwoord: ____________________
    Antecedent: ____________________

Antwoorden opdracht 1

  1. die
  2. dat
  3. dat
  4. wat
  5. Wie
  6. wat/dat

Antwoorden opdracht 2

  1. Betrekkelijk voornaamwoord: die
    Antecedent: de schoenen

  2. Betrekkelijk voornaamwoord: Wat
    Antecedent: – (ingesloten)

  3. Betrekkelijk voornaamwoord: Wie
    Antecedent: – (ingesloten)

  4. Betrekkelijk voornaamwoord: dat
    Antecedent: Het rendier

  5. Betrekkelijk voornaamwoord: wat
    Antecedent: Het regent al dagen

  6. Betrekkelijk voornaamwoord: wat
    Antecedent: Iets

Antwoorden opdracht 3

  1. Betrekkelijk voornaamwoord: die
    Antecedent: de jongen

  2. Betrekkelijk voornaamwoord: Wie
    Antecedent: – (ingesloten)

  3. Betrekkelijk voornaamwoord: – (‘Wat’ is een vragend voornaamwoord)
    Antecedent: –

  4. Betrekkelijk voornaamwoord: – (‘dat’ is een aanwijzend voornaamwoord)
    Antecedent: –

  5. Betrekkelijk voornaamwoord: die
    Antecedent: de jas

  6. Betrekkelijk voornaamwoord: Wat
    Antecedent: – (ingesloten)

Judith Kimenai, BEd

Judith was jarenlang docente Nederlands en (tweetalig) biologie binnen het voortgezet onderwijs. Tijdens haar onderwijscarrière was ze naast docente ook een bevlogen brugklasmentor en intern begeleider. Tegenwoordig is Judith freelance tekstschrijfster en richt ze zich voornamelijk op de educatieve sector.

Gerelateerde artikelen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *