Grafieken en tabellen aflezen (stap-voor-stap uitleg en oefenen)
Grafieken, tabellen en diagrammen kom je overal tegen. Ook op school is dat het geval. Je ziet ze in de les bij rekenen, maar ook bij begrijpend lezen, studievaardigheden en vakken als aardrijkskunde, geschiedenis en natuur.
Het is dus hoog tijd om er wat meer over te weten te komen!
In dit artikel geven we je informatie over verschillende grafieken, diagrammen en tabellen. We vertellen je bovendien hoe je ze afleest, zodat je voortaan zonder problemen deze hulpmiddelen gebruikt.
We zetten alle doelen voor je op een rijtje:
- Je kunt tabellen aflezen.
- Je kunt verschillende soorten diagrammen en grafieken aflezen.
- Je kunt richtingen bepalen met behulp van de windroos.
- Je weet hoe een legenda werkt.
Oefening Rekenen Groep 2 (Gratis)
Oefenbladen Groep 3 Rekenen (Gratis)
Oefenbladen Rekenen Groep 4 (Gratis)
Oefenbladen Rekenen Groep 5 (Gratis)
Oefenbladen Rekenen Groep 6 (Gratis)
Oefenbladen Rekenen Groep 7 (Gratis)
Oefenbladen Rekenen Groep 8 (Gratis)
Hoe kun je tabellen aflezen?
In een tabel staat informatie over een bepaald onderwerp duidelijk en overzichtelijk weergegeven. Zo kun je altijd snel informatie opzoeken.
Dit is een voorbeeld van een tabel:
Een tabel heeft altijd een titel. Als je een tabel wilt gebruiken, kijk je daar als eerste naar. Want als je de titel leest, weet je waar de informatie in de tabel over gaat. In dit geval gaat het dus over de lengte van kinderen in groep 8.
Verder zie je dat de tabel bestaat uit rijen en kolommen. Rijen zijn horizontaal en kolommen verticaal.
In de kolom ‘meisjes’ zie je hoeveel meisjes met een bepaalde lengte er in deze groep 8 zitten. In de kolom ‘jongens’ lees je dezelfde informatie, maar dan over de jongens.
Per rij zie je steeds over welke lengtes het gaat. De ‘1’ onder ‘meisjes’ zegt dus dat er 1 meisje in deze klas zit met een lengte tussen de 1.40 m en 1.45 m.
Stel dat jou gevraagd wordt hoeveel jongens er in de klas zitten met een lengte tussen de 1.50 m en 1.55 m, dan zoek je dat als volgt uit:
- Zoek de rij ‘1.50 m – 1.55 m’ op.
- Volg nu die rij totdat je bij de kolom van de jongens komt. Daar zie je ‘4’ staan.
Er zitten dus 4 jongens in deze klas met een lengte tussen de 1.50 m en 1.55 m.
Misschien weet je al wel dat er verschillende soorten tabellen bestaan. We geven je hieronder een overzicht.
Afstandstabel
In een afstandstabel kun je opzoeken wat de afstanden zijn tussen verschillende plekken. Zo’n tabel is superhandig als je wilt bepalen waar je volgende fietstochtje naartoe gaat!
Dit is een voorbeeld van een afstandstabel:
De zwarte vakjes geven aan dat er geen afstand is tussen twee dezelfde steden. Als je goed kijkt, zie je dat zo’n zwart vakje altijd staat op een plek waar twee dezelfde steden elkaar kruisen. Bijvoorbeeld Tilburg en Tilburg.
Een vraag die je kan verwachten bij een afstandstabel is deze:
Debbie rijdt met haar ouders eerst van Tilburg via Den Bosch naar Eindhoven. Daarna gaat ze rechtstreeks terug naar Tilburg. Hoeveel afstand heeft Debbie afgelegd?
Als je deze som wilt oplossen, moet je hem eerst in stukjes verdelen:
- de afstand van Tilburg naar Den Bosch (24 km)
- de afstand van Den Bosch naar Eindhoven (37 km)
- de afstand van Eindhoven naar Tilburg (35 km)
Pas als je al die aparte afstanden hebt gevonden in de tabel, kun je ze bij elkaar optellen. De uitkomst is de totale afstand die Debbie heeft afgelegd: 24 + 37 + 35 = 96 km
Verhoudingstabel
Misschien heb je ook wel eens van een verhoudingstabel gehoord. Die staat bijvoorbeeld als etiket op verpakkingen of bij recepten. Je kunt erop aflezen wat de ingrediënten zijn.
Ook als je de schaal van iets moet berekenen, heb je een verhoudingstabel nodig.
Dit is een voorbeeld van een verhoudingstabel:
Soorten grafieken en diagrammen
Grafieken heb je ook in verschillende soorten.
In een grafiek wordt vaak met staven of lijnen informatie gegeven. Dan heb je te maken met staaf- en lijngrafieken. Of staaf- en lijndiagrammen. Daar bedoelen we hetzelfde mee.
Verderop in dit artikel vertellen we je meer over de verschillende soorten grafieken en diagrammen. We kijken eerst naar een paar belangrijke onderdelen van grafieken.
Titel
Net als tabellen hebben grafieken en diagrammen altijd een titel. Als je die leest, weet je welke informatie je in de grafiek vindt.
Horizontale as en verticale as
Verder zijn bij grafieken de assen heel erg belangrijk. Je hebt altijd een horizontale as en een verticale as. Dat zijn de horizontale en verticale lijn waartussen de grafiek is getekend:
Op die assen staat altijd belangrijke informatie. Die moet je dus ook goed doorlezen.
In de grafiek hieronder zie je bijvoorbeeld bij de verticale as ‘lengte in cm’ staan. Bij de horizontale as zie je ‘aantal groeidagen’. Je ziet in deze grafiek hoeveel centimeter een plantje per dag groeit.
Wat is een legenda?
Soms worden in grafieken en diagrammen verschillende plaatjes of kleuren gebruikt. Als je wilt weten wat die plaatjes en kleuren betekenen, moet je de legenda lezen. De legenda staat altijd vlakbij het diagram waarover hij iets vertelt. Zonder legenda kun je het diagram niet goed begrijpen.
In het staafdiagram hieronder zie je bijvoorbeeld dat de groene kleur voor jongens staat en de rode kleur voor meisjes. Wist je dit niet, dan zou je geen idee hebben hoe het zat met de verdeling.
Wat is een staafgrafiek?
De grafiek hierboven is een voorbeeld van een staafgrafiek of staafdiagram. Een staafgrafiek bevat, de naam verraadt het al, staven. Elke staaf geeft een hoeveelheid aan.
Je ziet in het voorbeeld hierboven dat een staafgrafiek in één oogopslag heel veel duidelijk maakt. Je gebruikt een staafgrafiek vooral als je wilt laten zien hoe een groep mensen of voorwerpen verdeeld is.
Wat is een lijngrafiek?
Een lijngrafiek of lijndiagram gebruik je bijvoorbeeld als je wilt laten zien hoe hard iets groeit of krimpt.
Een voorbeeld:
Joyce meet iedere maand haar lengte op. Ze maakt van de resultaten een lijngrafiek. Zo ziet ze in één keer of haar groei sneller of langzamer gaat dan de maanden daarvoor.
In een lijngrafiek ziet de lengte van Joyce er zo uit:
Op deze grafiek kan Joyce bijvoorbeeld zien dat ze tussen 1 april en 1 mei helemaal niet is gegroeid. En dat ze tussen 1 juni en 1 juli het snelst is gegroeid van de hele periode.
Diagrammen
Soms wordt met een diagram hetzelfde bedoeld als met een grafiek. Denk maar aan de staaf- en lijngrafieken die we net hebben besproken. Die worden ook wel staaf- en lijndiagrammen genoemd.
Toch bestaan er meer diagrammen die niet tot de categorie van de grafieken behoren. Bijvoorbeeld het cirkeldiagram, boomdiagram en stroomdiagram. We vertellen je nu meer over deze verschillende diagrammen.
Wat is een cirkeldiagram?
Dit is een voorbeeld van een cirkeldiagram:
Een cirkeldiagram is eigenlijk ook een soort grafiek, maar dan in de vorm van een cirkel. Meestal heeft het cirkeldiagram verschillende kleurtjes.
Een cirkeldiagram heeft een titel, zodat je weet welke informatie je erin vindt. Ook zie je dat er een legenda bij staat. Stel je voor dat die er niet bij stond. Dan had je geen idee wat de verschillende kleurtjes in de cirkel betekenden.
Weet jij welk hondenras het meeste voorkomt in deze straat?
Wat is een boomdiagram?
Een boomdiagram kom je wat minder vaak tegen. Daarin wordt veel gebruik gemaakt van pijlen.
Een voorbeeld van een boomdiagram is de telefoonboom die vroeger op de middelbare school werd gebruikt toen er nog geen mobiele telefoons waren. Als een klas het eerste uur vrij was, belde de mentor de eerste leerling van de telefoonboom. Die belde twee andere leerlingen, enzovoorts.
Hier zie je een voorbeeld van het eerste deel van zo’n telefoonboom:
Je ziet het: een boomdiagram lijkt een beetje op een boom die op zijn zij ligt. Helemaal aan de linkerkant start je met één naam (Maartje). Dat is de stam van de boom.
Daarna komen er pijlen of lijnen naar vakjes met nieuwe namen. We zien bijvoorbeeld dat Maartje Matthijs en Beau moet bellen als hun mentor iets aan haar doorgeeft.
Het lijkt net of de boom zich steeds verder vertakt. Van de stam naar grote takken en daarna naar kleinere takken. Een boomdiagram heeft overigens niet altijd een titel.
Waarom een stroomdiagram?
Naast een boomdiagram bestaan er ook stroomdiagrammen. Niet alleen de woorden lijken op elkaar; ook qua uiterlijk hebben ze wel wat van elkaar weg. Dit is een voorbeeld van een stroomdiagram:
In dit voorbeeld zie je een deel van het schema van de werkwoordspelling.
Net als een boomdiagram heeft een stroomdiagram veel pijlen en lijnen. Maar zie je het grote verschil? Bij een stroomdiagram moet je steeds de pijlen volgen om bij de juiste informatie uit te komen. Eigenlijk is het een grafiek vol met keuzes.
Ga je linksaf of rechtsaf? Uiteindelijk kom je bij het juiste antwoord uit.
Hoe werkt een windroos?
We hebben je intussen een heleboel voorbeelden gegeven van tabellen, diagrammen en grafieken. Toch voegen we nog één ding toe: de windroos. We vertellen je wat een windroos is én hoe je hem gebruikt.
Een windroos kom je meestal tegen op kaarten. Denk bijvoorbeeld aan kaarten in de atlas of losse kaarten van dorpen, steden of landen. Een windroos zie je ook weleens op het dak van gebouwen staan, of op het topje van een kerk.
Met een windroos kun je heel gemakkelijk de (wind)richting bepalen: noord, oost, zuid of west. Dit is een windroos:
Bovenaan staat het noorden, rechts is het oosten, onderaan is het zuiden en links is het westen. Je kunt altijd de letters erbij zetten als je dat handig vindt.
Vind je het moeilijk om de windrichtingen te onthouden? Dan hebben we een ezelsbruggetje voor je. Dat ezelsbruggetje werkt alleen als je bovenaan begint en met de klok mee leest.
Onthoud de volgende uitspraak maar:
Nooit Op Zonder Wekker
Huh? Wat heeft een wekker nu weer met een windroos te maken? Helemaal niets. Maar als je kijkt naar de eerste letters van de woorden, valt je misschien iets op.
- De N van Nooit hoort bij noord.
- De O van Op hoort bij oost.
- De Z van Zonder hoort bij zuid.
- De W van Wekker hoort bij west.
Op deze manier weet je de volgorde van de windroos altijd. Handig toch?
En er is nog een ander ezelsbruggetje als het gaat over de windroos:
De ‘r’ is van rechts, dus van het oosten. De ‘r’ en de ‘oos’ vormen samen het woord ‘roos’!
Met een windroos kun je op kaarten gemakkelijk vertellen of je naar het noorden, oosten, zuiden of westen moet.
Soms is de richting die je op moet een beetje schuin. Dan gaat de lijn bijvoorbeeld niet precies naar het noorden, maar naar een punt tussen het noorden en het westen. De richting die je dan in gaat, heet het noordwesten (NW).
Hetzelfde geldt voor alle andere schuine lijnen. En het mooie is, die afkortingen staan ook in de windroos!
Samenvatting
We hebben je nu de belangrijkste informatie over diagrammen, grafieken, tabellen en de windroos uitgelegd.
Dit is wat je hebt geleerd:
- Je weet hoe je tabellen kunt aflezen.
- Je weet hoe je verschillende grafieken en diagrammen moet aflezen.
- Je kunt de richting bepalen met de windroos.
- Je weet hoe je een legenda moet aflezen.
Nu je over al deze informatie beschikt, is het tijd om te oefenen. Hieronder vind je een aantal opdrachten. Om tot de juiste antwoorden te komen, kun je de informatie uit dit artikel gebruiken. Lukt het niet? Zoek dan de informatie nog eens op. Of schakel hulp in.
Met welke grafieken, tabellen of diagrammen werk jij het liefst? Laat het ons weten in een reactie!
Grafieken en tabellen oefenen
Maak de opdrachten met behulp van de informatie in dit artikel. De antwoorden vind je onderaan de pagina.
Opdracht 1
Lees de tabel hieronder en beantwoord daarna de vragen.
A. Hoeveel jongens hebben een lengte tussen de 1.55 m en de 1.60 m?
B. Hoeveel kinderen hebben een lengte tussen de 1.45 m en in 1.50 m?
C. Hoeveel meisjes hebben een lengte tussen de 1.50 m en 1.65 m?
D. Zitten in deze klas meer jongens of meer meisjes?
Opdracht 2
Bekijk de lijngrafiek en de bijbehorende tabel. Beantwoord daarna de vragen.
A. Hoe groot was het tomatenplantje op 8 mei?
B. Groeide het plantje harder tussen 2 en 4 mei, of tussen 5 en 7 mei?
C. Op welk moment groeide het plantje het minst hard? Kies het juiste antwoord.
A tussen 1 en 2 mei
B tussen 2 en 3 mei
C tussen 8 en 9 mei
D tussen 9 en 10 mei
Opdracht 3
Bekijk het diagram. Beantwoord daarna de vragen.
A. Welk hondenras komt in deze wijk het vaakst voor?
B. Welke 2 rassen komen het minst vaak voor?
C. Welke kleur heeft de golden retriever in dit diagram?
D. Wat voor soort diagram is dit?
Opdracht 4
Bekijk de tabel. Beantwoord daarna de vragen.
A. Joni wil een fietstocht maken tussen twee steden van deze tabel. Ze wil een zo kort mogelijke afstand fietsen. Tussen welke twee steden kan ze het beste fietsen?
B. Hoeveel kilometer moet Joep fietsen als hij tijdens een fietsvakantie eerst van Den Bosch naar Tilburg fietst, dan van Tilburg naar Eindhoven en daarna van Eindhoven naar Den Bosch?
Antwoorden opdracht 1
A. 3 jongens
B. 7 kinderen (3 meisjes en 4 jongens)
C. 10 meisjes
D. In deze klas zitten meer meisjes (14) dan jongens (13).
Antwoorden opdracht 2
A. 30 mm
B. Tussen 5 en 7 mei groeide het plantje harder. Toen groeide hij 8 mm, terwijl hij tussen 2 en 4 mei 7 mm groeide.
C. Het juiste antwoord is D.
Antwoorden opdracht 3
A. De labrador komt het vaakst voor in deze wijk.
B. De vizsla en de chihuahua komen het minst vaak voor.
C. De golden retriever is groen in het diagram.
D. Dit is een cirkeldiagram.
Antwoorden opdracht 4
A. Joni kan het beste tussen Tilburg en Den Bosch (of andersom) fietsen.
B. Joep moet 96 kilometer fietsen: eerst 24 van Den Bosch naar Tilburg, daarna 35 kilometer van Tilburg naar Eindhoven en ten slotte 37 kilometer van Eindhoven naar Den Bosch. 24 + 35 + 37 = 96 kilometer.
Ik vind het wel leuk maar kan ik oefenen?
Beste Chiara,
In het artikel staan opdrachten. In onze oefenboeken rekenen en begrijpend lezen komt het aflezen van grafieken en tabellen ook aan bod. De boeken staan in onze shop:
https://wijzeroverdebasisschool.nl/winkel
Hartelijke groet,
Carola