
Bepaal eerst het onderwerp en de tijd van de zin. In de tegenwoordige tijd schrijf je bij ‘ik’ alleen de ik-vorm. Bij ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’, ‘het’ en ‘u’ schrijf je de ik-vorm + t, behalve in vraagzinnen waar ‘jij’ of ‘je’ achter de persoonsvorm staat. Bepaal de ik-vorm door -en van het werkwoord te halen en pas dan de juiste regel toe.
Werkwoorden eindigen op een d of t afhankelijk van hun stam. Werkwoorden als ‘vinden’ hebben een stam die eindigt op d (vind), terwijl werkwoorden als ‘fietsen’ een stam hebben die eindigt op t (fiets). In de tegenwoordige tijd enkelvoud komt er een extra t bij als het onderwerp ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’, ‘het’ of ‘u’ is, behalve in vraagzinnen met ‘jij’ of ‘je’ achter de persoonsvorm.
Het onderwerp van de zin bepaalt of je een werkwoord met d, t of dt schrijft. In de tegenwoordige tijd krijgt ‘ik’ alleen de ik-vorm, krijgen ‘jij/hij/zij/het/u’ de ik-vorm + t (behalve in vraagzinnen), en krijgen meervoudsvormen (wij/jullie/zij) het hele werkwoord. Bij twijfel helpt het om het werkwoord te vervangen door een eenvoudiger werkwoord waarvan de uitspraak duidelijker is.
Je gebruikt dt bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d eindigt en het onderwerp ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’, ‘het’ of ‘u’ is (maar niet in vraagzinnen met ‘jij/je’). Bijvoorbeeld: ‘vinden’ heeft als ik-vorm ‘vind’, dus ‘hij vindt’ krijgt dt. Merk op dat dt eigenlijk bestaat uit de d van de ik-vorm plus de t die erbij komt vanwege het onderwerp. Hetzelfde geldt voor ‘worden → hij wordt’ en ‘houden → jij houdt’.
De stam van een werkwoord vind je door -en van het hele werkwoord af te halen. De ik-vorm is vaak gelijk aan de stam, maar niet altijd. Bij werkwoorden als ‘lopen’ is de stam ‘lop’, maar de ik-vorm is ‘loop’. Bij onregelmatige werkwoorden zoals ‘zijn’ is het verschil nog groter: de stam zou ‘zij’ zijn, maar de ik-vorm is ‘ben’.
Laat je kind het schema uit de video overschrijven en ophangen. Oefen regelmatig met zinnen waar je kind de juiste werkwoordsvorm moet invullen. Gebruik het trucje om bij twijfel het werkwoord te vervangen door een simpeler werkwoord zoals ‘lopen’. Bekijk samen de video en pauzeer op de oefenmomenten zodat je kind zelf kan nadenken.
Onze videobijlessen zijn ontwikkeld door onderwijsexperts en sluiten volledig aan bij de lesstof op school. De uitleg over werkwoordspelling volgt dezelfde methode die op de meeste scholen wordt gebruikt. Dit voorkomt verwarring en zorgt ervoor dat je kind 1 duidelijke aanpak leert.
De videobijles helpt je kind om de stof goed te begrijpen, maar oefenen is essentieel bij werkwoordspelling. We raden aan om naast deze video ook ons bijpassende oefenboek te gebruiken. Hiermee kan je kind zowel online als offline oefenen met de geleerde regels, waardoor deze beter beklijven.
Met deze uitleg en de video heeft je kind alle tools in handen om werkwoorden correct te spellen. Wil je meer weten over werkwoordspelling? Bekijk dan ook onze video over de persoonsvorm in de verleden tijd.
Werkwoordspelling met d of t is een van de lastigste spellingregels voor basisschoolleerlingen. In deze video en uitleg leer je de regels voor de juiste spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Met deze kennis kun je je kind beter helpen om deze veelgemaakte fouten te voorkomen.
Je ontdekt hoe je de stam van een werkwoord vindt, wat de ik-vorm is en hoe je werkwoorden correct schrijft in zowel enkelvoud als meervoud. Met de handige schema’s en voorbeelden uit de video kun je je kind stap voor stap uitleggen wanneer een d, t of dt nodig is.
Voordat je de regels voor d en t kunt toepassen, moet je eerst 2 belangrijke begrippen kennen: de stam en de ik-vorm van een werkwoord.
De stam van een werkwoord vind je door -en van het hele werkwoord af te halen. Bij ‘fietsen’ wordt dat ‘fiets’, bij ‘lopen’ wordt dat ‘lop’.
De ik-vorm is vaak gelijk aan de stam, zoals bij ‘fietsen’: ik fiets. Maar soms moet je de stam nog aanpassen om de ik-vorm te krijgen, zoals bij ‘lopen’: de stam is ‘lop’, maar de ik-vorm is ‘ik loop’.
De ik-vorm gebruik je alleen wanneer ‘ik’ het onderwerp van de zin is:
De ik-vorm gebruik je ook in vraagzinnen waar ‘jij’ of ‘je’ achter de persoonsvorm staat:
Voor werkwoorden in de tegenwoordige tijd enkelvoud geldt het volgende schema:
Dit betekent dat bij onderwerpen zoals ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’, ‘het’ of ‘u’ een t achter de ik-vorm komt. Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm al op een t eindigt, komt er geen extra t bij. Bijvoorbeeld: ‘jij wacht’ en niet ‘jij wachtt’.
Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d eindigt, is het extra opletten. Je hoort namelijk niet of er een t achter moet. Vergelijk deze voorbeelden:
Een handige tip uit de video: vervang het werkwoord door een werkwoord waarvan je wél duidelijk kunt horen of er een t achter moet, zoals ‘lopen’. Bijvoorbeeld: ‘Word jij later bakker?’ vervang ‘je’ door ‘Loop jij later bakker?’. Je hoort dan dat er geen t achter ‘loop’ komt, dus schrijf je ‘word’ zonder t.
Het woordje ‘je’ kan soms voor verwarring zorgen. Kijk of ‘je’ het onderwerp is, of dat ‘je’ bij een ander woord hoort:
De truc: vervang ‘je’ door ‘jij’. Als dat kan en de zin klopt nog, dan is ‘je’ het onderwerp.
Voor het meervoud van werkwoorden in de tegenwoordige tijd is er een heel eenvoudige regel: schrijf gewoon het hele werkwoord op.
Bij meervoud hoef je dus niet na te denken over d of t, je schrijft gewoon het hele werkwoord zoals het in het woordenboek staat.
De video bevat 2 praktische oefenzinnen die je samen met je kind kunt maken:
Hier kun je de stappen doornemen:
Wil je meer oefenen met je kind? Bekijk dan onze video over hoe je de persoonsvorm vindt en over het onderwerp in een zin.