De persoonsvorm in de verleden tijd is de werkwoordsvorm die aangeeft dat een handeling in het verleden heeft plaatsgevonden. De vorm is afhankelijk van het type werkwoord (sterk of zwak) en het onderwerp (enkelvoud of meervoud). Bij zwakke werkwoorden krijg je uitgangen als -de, -te, -den of -ten, terwijl sterke werkwoorden een klankverschil tonen, zoals bij ‘lopen → liep’.
De basisregels voor de verleden tijd zijn: voor sterke werkwoorden schrijf je wat je hoort (lopen → liep). Voor zwakke werkwoorden gebruik je de ik-vorm + de/te (enkelvoud) of den/ten (meervoud). Of je -de(n) of -te(n) moet gebruiken, bepaal je met ’t ex-kofschip: eindigt de stam op een letter uit dit ezelsbruggetje (t, x, k, f, s, ch, p), dan gebruik je -te(n), anders -de(n).
Het werkwoord ‘hebben’ is een onregelmatig werkwoord in de verleden tijd. De persoonsvorm verleden tijd is: ik had, jij had, hij/zij/het had, wij hadden, jullie hadden, zij hadden. ‘Hebben’ volgt niet de standaardregels en moet je dus uit je hoofd leren, net als andere veel gebruikte onregelmatige werkwoorden zoals ‘zijn’ (was/waren) en ‘gaan’ (ging/gingen).
PV verleden tijd is een afkorting voor ‘persoonsvorm in de verleden tijd’. Het verwijst naar het werkwoord in de zin dat vervoegd is in de verleden tijd en dat past bij het onderwerp. Je herkent de PV verleden tijd door in de zin naar het werkwoord te zoeken dat aangeeft wat er in het verleden gebeurde. Bijvoorbeeld in ‘De kinderen speelden buiten’ is ‘speelden’ de PV verleden tijd.
Je herkent een sterk werkwoord aan de klankverwisseling in de verleden tijd, zoals bij ‘lopen → liep’ of ‘zingen → zong’. Zwakke werkwoorden behouden dezelfde klank en krijgen een uitgang: ‘werken → werkte’. Er is helaas geen vaste regel om dit te bepalen; het is vooral een kwestie van ervaring en veel oefenen. Een woordenboek raadplegen kan ook helpen bij twijfel.
Help je kind door samen een schema te maken van sterke en zwakke werkwoorden. Oefen regelmatig met het omzetten van zinnen naar de verleden tijd. Laat je kind hardop beredeneren of een werkwoord sterk of zwak is, en hoe ’t ex-kofschip moet worden toegepast. Het patroon herkennen is belangrijk, dus dagelijks kort oefenen werkt beter dan 1 lange sessie per week.
Onze videobijlessen zijn ontwikkeld door onderwijsexperts en sluiten volledig aan bij de lesstof op school. Dit betekent geen verwarring en geen ‘zo-doet-de-juf-het-niet’-discussies meer. De uitleg is helder en volgt de aanpak die kinderen gewend zijn van school, met dezelfde terminologie en stappenplannen die in het basisonderwijs gebruikt worden.
Veel video’s op onze website zijn volledig gratis te bekijken. Bij video’s met ‘Bekijk gratis preview’ is alleen een korte versie beschikbaar. Wil je toegang tot de volledige videobijles? Dan kun je het bijpassende pakket naar keuze bestellen via de voorbeeldvideo-pagina of in onze shop. Dit geeft je een jaar lang toegang tot alle materialen.
De videobijles helpt je kind om de stof goed te begrijpen, maar oefenen is net zo belangrijk. Daarom raden we aan om het bijpassende oefenboek erbij te bestellen. Hiermee kan je kind niet alleen online oefenen met de videolessen, maar ook offline aan de slag om het geleerde toe te passen. De combinatie van uitleg en oefening zorgt voor het beste resultaat.
De persoonsvorm in de verleden tijd is een belangrijk onderdeel van de werkwoordspelling op de basisschool. Op deze pagina leer je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden, hoe je ’t ex-kofschip gebruikt, en welke regels je moet toepassen bij enkelvoud en meervoud. De video hierboven laat dit stap voor stap zien met duidelijke voorbeelden.
Voordat je deze uitleg goed kunt begrijpen, is het handig om al te weten wat een persoonsvorm is en hoe je het onderwerp van een zin kunt vinden. Deze basiskennis helpt je de juiste vorm van de persoonsvorm in de verleden tijd te bepalen.
Het allerbelangrijkste om te weten is dat er 2 soorten werkwoorden bestaan als het om de verleden tijd gaat:
Bij sterke werkwoorden zie je een duidelijk verschil in klank tussen de tegenwoordige en de verleden tijd. Bijvoorbeeld:
Bij zwakke werkwoorden blijft de klank hetzelfde, maar voeg je een uitgang toe:
Het onderscheiden van deze 2 soorten werkwoorden is cruciaal, omdat je voor elk type andere spellingregels moet toepassen.
Bij zwakke werkwoorden in het enkelvoud pas je de volgende regel toe: ik-vorm + de/te.
Bijvoorbeeld met het werkwoord ‘vertellen’:
Let goed op bij werkwoorden waarvan de ik-vorm eindigt op een d of een t. Dan krijg je een dubbele medeklinker in de verleden tijd:
Je kunt aan de uitspraak horen of je -de of -te moet gebruiken. Klinkt het als een d-klank? Dan schrijf je -de. Klinkt het als een t-klank? Dan schrijf je -te
Bij zwakke werkwoorden in het meervoud volg je dezelfde regel als bij het enkelvoud, maar voeg je aan het eind nog een n toe. De regel wordt dan: ik-vorm + den/ten
Bijvoorbeeld met het werkwoord ‘verven’:
Ook hier geldt dat je aan de uitspraak kunt horen of je -den of -ten moet gebruiken.
Als je twijfelt of je -de/-den of -te/-ten moet gebruiken, kan de regel van ’t ex-kofschip uitkomst bieden. Dit ezelsbruggetje helpt je bepalen welke uitgang je moet gebruiken bij zwakke werkwoorden.
’t Ex-kofschip bevat de medeklinkers t, x, k, f, s, ch en p. Je kunt ook ’t sexy fokschaap gebruiken – dit bevat precies dezelfde medeklinkers!
De regel werkt als volgt:
Laten we dit toepassen op het werkwoord ‘krabben’:
Nog een voorbeeld met ‘fietsen’:
Bij sterke werkwoorden hoef je geen spellingregels te onthouden. Je schrijft gewoon op wat je hoort. Het lastige is wel dat je moet weten welke werkwoorden sterk zijn en hoe hun verleden tijd klinkt.
Voorbeelden van sterke werkwoorden in de verleden tijd:
Deze werkwoorden moet je vooral door veel te lezen en oefenen leren kennen. Een goede tip is de sterke werkwoorden in groepjes te leren die hetzelfde klankverschil hebben (zoals ‘ij’ naar ‘ee’ bij blijven → bleef, of ‘i’ naar ‘o’ bij zingen → zong).
Als je de persoonsvorm in de verleden tijd moet bepalen, volg je deze stappen:
1. Bepaal of het werkwoord sterk of zwak is (verandert de klank of niet?)
2. Is het een sterk werkwoord? Schrijf op wat je hoort
3. Is het een zwak werkwoord? Volg dan deze stappen:
4. Let op speciale gevallen, zoals werkwoorden die eindigen op een d of t (deze krijgen dubbele medeklinkers)
Oefenen is de beste manier om deze regels onder de knie te krijgen. In de video hierboven zie je een handig schema dat je kunt overtekenen om alle regels makkelijker te onthouden.
Bij het schrijven van de persoonsvorm in de verleden tijd gaat het vaak mis bij:
Door het stappenplan goed te volgen en veel te oefenen, kun je deze fouten voorkomen. Bij twijfel is het altijd slim om de uitspraak te checken en te bepalen of het een sterk of zwak werkwoord is.