Video Poster

Persoonsvorm verleden tijd – complete uitleg en oefenmateriaal

De persoonsvorm in de verleden tijd is een belangrijk onderdeel van de werkwoordspelling op de basisschool. Op deze pagina leer je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden, hoe je ’t ex-kofschip gebruikt, en welke regels je moet toepassen bij […]
Lees verder

Meer video's zoals "Persoonsvorm verleden tijd – complete uitleg en oefenmateriaal"

Download gerelateerde oefenbladen

Oefenbladen Spelling Groep 8
Oefenblad

Werkbladen Spelling Groep 8 (Gratis)

Oefenblad

Werkbladen Spelling Groep 7 (Gratis)

Veelgestelde vragen over de videobijles

Wat is de persoonsvorm in de verleden tijd?

De persoonsvorm in de verleden tijd is de werkwoordsvorm die aangeeft dat een handeling in het verleden heeft plaatsgevonden. De vorm is afhankelijk van het type werkwoord (sterk of zwak) en het onderwerp (enkelvoud of meervoud). Bij zwakke werkwoorden krijg je uitgangen als -de, -te, -den of -ten, terwijl sterke werkwoorden een klankverschil tonen, zoals bij ‘lopen → liep’.

Wat zijn de regels van de verleden tijd?

De basisregels voor de verleden tijd zijn: voor sterke werkwoorden schrijf je wat je hoort (lopen → liep). Voor zwakke werkwoorden gebruik je de ik-vorm + de/te (enkelvoud) of den/ten (meervoud). Of je -de(n) of -te(n) moet gebruiken, bepaal je met ’t ex-kofschip: eindigt de stam op een letter uit dit ezelsbruggetje (t, x, k, f, s, ch, p), dan gebruik je -te(n), anders -de(n).

Persoonsvorm verleden tijd hebben?

Het werkwoord ‘hebben’ is een onregelmatig werkwoord in de verleden tijd. De persoonsvorm verleden tijd is: ik had, jij had, hij/zij/het had, wij hadden, jullie hadden, zij hadden. ‘Hebben’ volgt niet de standaardregels en moet je dus uit je hoofd leren, net als andere veel gebruikte onregelmatige werkwoorden zoals ‘zijn’ (was/waren) en ‘gaan’ (ging/gingen).

Wat is PV verleden tijd?

PV verleden tijd is een afkorting voor ‘persoonsvorm in de verleden tijd’. Het verwijst naar het werkwoord in de zin dat vervoegd is in de verleden tijd en dat past bij het onderwerp. Je herkent de PV verleden tijd door in de zin naar het werkwoord te zoeken dat aangeeft wat er in het verleden gebeurde. Bijvoorbeeld in ‘De kinderen speelden buiten’ is ‘speelden’ de PV verleden tijd.

Hoe weet ik of een werkwoord sterk of zwak is?

Je herkent een sterk werkwoord aan de klankverwisseling in de verleden tijd, zoals bij ‘lopen → liep’ of ‘zingen → zong’. Zwakke werkwoorden behouden dezelfde klank en krijgen een uitgang: ‘werken → werkte’. Er is helaas geen vaste regel om dit te bepalen; het is vooral een kwestie van ervaring en veel oefenen. Een woordenboek raadplegen kan ook helpen bij twijfel.

Hoe kan ik mijn kind helpen met het oefenen van de persoonsvorm verleden tijd?

Help je kind door samen een schema te maken van sterke en zwakke werkwoorden. Oefen regelmatig met het omzetten van zinnen naar de verleden tijd. Laat je kind hardop beredeneren of een werkwoord sterk of zwak is, en hoe ’t ex-kofschip moet worden toegepast. Het patroon herkennen is belangrijk, dus dagelijks kort oefenen werkt beter dan 1 lange sessie per week.

Hoe weet ik of de uitleg in de videobijlessen aansluit bij school?

Onze videobijlessen zijn ontwikkeld door onderwijsexperts en sluiten volledig aan bij de lesstof op school. Dit betekent geen verwarring en geen ‘zo-doet-de-juf-het-niet’-discussies meer. De uitleg is helder en volgt de aanpak die kinderen gewend zijn van school, met dezelfde terminologie en stappenplannen die in het basisonderwijs gebruikt worden.

Waar kan ik de volledige videobijles bestellen?

Veel video’s op onze website zijn volledig gratis te bekijken. Bij video’s met ‘Bekijk gratis preview’ is alleen een korte versie beschikbaar. Wil je toegang tot de volledige videobijles? Dan kun je het bijpassende pakket naar keuze bestellen via de voorbeeldvideo-pagina of in onze shop. Dit geeft je een jaar lang toegang tot alle materialen.

Is alleen een videobijles genoeg of heeft mijn kind ook oefenmateriaal nodig?

De videobijles helpt je kind om de stof goed te begrijpen, maar oefenen is net zo belangrijk. Daarom raden we aan om het bijpassende oefenboek erbij te bestellen. Hiermee kan je kind niet alleen online oefenen met de videolessen, maar ook offline aan de slag om het geleerde toe te passen. De combinatie van uitleg en oefening zorgt voor het beste resultaat.

De persoonsvorm in de verleden tijd is een belangrijk onderdeel van de werkwoordspelling op de basisschool. Op deze pagina leer je het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden, hoe je ’t ex-kofschip gebruikt, en welke regels je moet toepassen bij enkelvoud en meervoud. De video hierboven laat dit stap voor stap zien met duidelijke voorbeelden.
Voordat je deze uitleg goed kunt begrijpen, is het handig om al te weten wat een persoonsvorm is en hoe je het onderwerp van een zin kunt vinden. Deze basiskennis helpt je de juiste vorm van de persoonsvorm in de verleden tijd te bepalen.

Sterke en zwakke werkwoorden in de verleden tijd

Het allerbelangrijkste om te weten is dat er 2 soorten werkwoorden bestaan als het om de verleden tijd gaat:

  • Sterke werkwoorden: hierbij verandert de klank in de verleden tijd
  • Zwakke werkwoorden: hierbij blijft de klank hetzelfde in de verleden tijd.

Bij sterke werkwoorden zie je een duidelijk verschil in klank tussen de tegenwoordige en de verleden tijd. Bijvoorbeeld:

  • Ik spring → Ik sprong
  • Ik ga → Ik ging
  • Ik loop → Ik liep

Bij zwakke werkwoorden blijft de klank hetzelfde, maar voeg je een uitgang toe:

  • Ik werk → Ik werkte
  • Ik woon → Ik woonde
  • Ik leer → Ik leerde

Het onderscheiden van deze 2 soorten werkwoorden is cruciaal, omdat je voor elk type andere spellingregels moet toepassen.

Zwakke werkwoorden: persoonsvorm in het enkelvoud

Bij zwakke werkwoorden in het enkelvoud pas je de volgende regel toe: ik-vorm + de/te.
Bijvoorbeeld met het werkwoord ‘vertellen’:

  • De ik-vorm is ‘vertel’
  • In de verleden tijd wordt dit: ik vertelde, jij vertelde, hij/zij/het vertelde

Let goed op bij werkwoorden waarvan de ik-vorm eindigt op een d of een t. Dan krijg je een dubbele medeklinker in de verleden tijd:

  • Redden: ik red → ik redde (met dubbele d)
  • Praten: ik praat → ik praatte (met dubbele t)

Je kunt aan de uitspraak horen of je -de of -te moet gebruiken. Klinkt het als een d-klank? Dan schrijf je -de. Klinkt het als een t-klank? Dan schrijf je -te

Zwakke werkwoorden: persoonsvorm in het meervoud

Bij zwakke werkwoorden in het meervoud volg je dezelfde regel als bij het enkelvoud, maar voeg je aan het eind nog een n toe. De regel wordt dan: ik-vorm + den/ten
Bijvoorbeeld met het werkwoord ‘verven’:

  • De ik-vorm is ‘verf’
  • Het onderwerp is meervoud (bijvoorbeeld ‘wij’ of ‘Ries en Vic’)
  • In de verleden tijd wordt dit: wij verfden, jullie verfden, zij verfdenn

Ook hier geldt dat je aan de uitspraak kunt horen of je -den of -ten moet gebruiken.

Het gebruik van ’t ex-kofschip

Als je twijfelt of je -de/-den of -te/-ten moet gebruiken, kan de regel van ’t ex-kofschip uitkomst bieden. Dit ezelsbruggetje helpt je bepalen welke uitgang je moet gebruiken bij zwakke werkwoorden.

’t Ex-kofschip bevat de medeklinkers t, x, k, f, s, ch en p. Je kunt ook ’t sexy fokschaap gebruiken – dit bevat precies dezelfde medeklinkers!
De regel werkt als volgt:

  1. Bepaal de stam van het werkwoord (hele werkwoord – en)
  2. Kijk naar de laatste letter van deze stam
  3. Is deze letter een van de medeklinkers uit ’t ex-kofschip? Dan gebruik je -te/-ten
  4. Is het een andere medeklinker? Dan gebruik je -de/-den

Laten we dit toepassen op het werkwoord ‘krabben’:

  • De stam is krabb (krabben – en)
  • De laatste letter is b
  • De b zit niet in ’t ex-kofschip
  • Dus in de verleden tijd wordt het ‘krabde’ (enkelvoud) of ‘krabden’ (meervoud)

Nog een voorbeeld met ‘fietsen’:

  • De stam is fiets (fietsen – en)
  • De laatste letter is s
  • De s zit wel in ’t ex-kofschip
  • Dus in de verleden tijd wordt het ‘fietste’ (enkelvoud) of ‘fietsten’ (meervoud)

Sterke werkwoorden: eenvoudig maar onregelmatig

Bij sterke werkwoorden hoef je geen spellingregels te onthouden. Je schrijft gewoon op wat je hoort. Het lastige is wel dat je moet weten welke werkwoorden sterk zijn en hoe hun verleden tijd klinkt.

Voorbeelden van sterke werkwoorden in de verleden tijd:

  • Ik denk → ik dacht
  • Ik krijg → ik kreeg
  • Wij lopen → wij liepen
  • Zij zingen → zij zongen

Deze werkwoorden moet je vooral door veel te lezen en oefenen leren kennen. Een goede tip is de sterke werkwoorden in groepjes te leren die hetzelfde klankverschil hebben (zoals ‘ij’ naar ‘ee’ bij blijven → bleef, of ‘i’ naar ‘o’ bij zingen → zong).

Praktisch stappenplan voor het bepalen van de persoonsvorm verleden tijd

Als je de persoonsvorm in de verleden tijd moet bepalen, volg je deze stappen:

1. Bepaal of het werkwoord sterk of zwak is (verandert de klank of niet?)

2. Is het een sterk werkwoord? Schrijf op wat je hoort

3. Is het een zwak werkwoord? Volg dan deze stappen:

  • Schrijf de ik-vorm op
  • Bepaal of het onderwerp enkelvoud of meervoud is
  • Controleer met ’t ex-kofschip of je -de(n) of -te(n) moet toevoegen
  • Voeg de juiste uitgang toe

4. Let op speciale gevallen, zoals werkwoorden die eindigen op een d of t (deze krijgen dubbele medeklinkers)

Oefenen is de beste manier om deze regels onder de knie te krijgen. In de video hierboven zie je een handig schema dat je kunt overtekenen om alle regels makkelijker te onthouden.

Veelgemaakte fouten bij de persoonsvorm verleden tijd

Bij het schrijven van de persoonsvorm in de verleden tijd gaat het vaak mis bij:

  • Verwarring tussen sterke en zwakke werkwoorden (bijvoorbeeld ‘hij loopte’ in plaats van ‘hij liep’)
  • Onjuiste toepassing van ’t ex-kofschip
  • Vergeten van de extra -n in het meervoud
  • Vergeten van de dubbele medeklinker bij werkwoorden die eindigen op een d of een t

Door het stappenplan goed te volgen en veel te oefenen, kun je deze fouten voorkomen. Bij twijfel is het altijd slim om de uitspraak te checken en te bepalen of het een sterk of zwak werkwoord is.