De kalender lezen, hoe leer je dat?
Jaren, maanden, dagen, uren….. Een belangrijk onderdeel van het vak rekenen is tijd. Dat gaat van uitrekenen hoeveel dagen het duurt voordat je jarig bent, tot uitrekenen hoe lang je over een autorit doet als je het aantal kilometers per uur weet. De kalender lezen, is dus een breed begrip.
Voordat er gerekend kan worden met tijd moet het tijdsbesef ontwikkeld worden. Dit is ook belangrijk voor klok leren kijken.
Eigenlijk ben je daar als ouders al heel vroeg mee bezig: je hebt waarschijnlijk een redelijk vast dagritme, je gebruikt uitdrukkingen als: nog één nachtje slapen, of ‘als je weer wakker wordt, ga je naar de peuterspeelzaal’.
Op de peuterspeelzaal wordt met kinderen ’s morgens in de kring het vaste programma voor de ochtend doorgenomen: eerst spelen, dan even in de kring, dan weer spelen, dan fruit en drinken, dan weer spelen en tot slot weer in de kring afsluiten en wachten op pappa of mamma. Ook wordt er een poging gedaan om de kinderen de dagen van de week aan te leren, maar dat blijkt nog lastig.
Een ander handig hulpmiddel om je kind een idee te laten krijgen van tijd, is het gebruiken van een timetimer: een soort kookwekker, maar dan met een rood vlakje dat steeds kleiner wordt. Onder andere te bestellen op bol.com.
Peuters vinden het helemaal leuk om bijvoorbeeld stil te zijn totdat het rode vlakje weg is (handig om in te zetten als je nog even ongestoord wil lezen of koken….😉).
Op de peuterspeelzaal wordt ook veel aandacht besteed aan de seizoenen. Voor kinderen van die leeftijd is de volgorde van de seizoenen meestal nog niet zo duidelijk, maar wel dat bij de winter dikke kleren horen, en bij de zomer zon en zwemkleding.
Kalender lezen in groep 1 en 2
In groep 1 en 2 wordt deze lijn voortgezet. Aan het eind van groep 2 moet je kind weten dat de dag ingedeeld wordt in ochtend, middag, avond en nacht en het moet de dagen van de week kunnen opnoemen. Een leuke manier om thuis hiermee te oefenen is met dit liedje:
Je kind moet in staat zijn om de gebeurtenissen op een dag in de tijd te ordenen: eerst ga ik me aankleden, dan ontbijten en dan naar school.
Wat kun je als ouders doen om je kind hiermee te helpen?
Vertel aan het begin van de dag hoe de planning is: je gaat nu eerst naar school, en vanmiddag na school gaan we boodschappen doen. Dan kun je nog even spelen, en dan gaan we naar zwemles enzovoort. Over twee nachtjes slapen is het weekend, dan hoef je niet naar school. Het is de bedoeling dat je kind enig tijdsbesef gaat krijgen, en dat het snapt dat er een structuur zit in de dagelijkse gebeurtenissen.
Je kunt je kind hiermee helpen door thuis een weekschema op te hangen, waarop je met pictogrammen de activiteiten van die dag aangeeft. Deze pictogrammen kun je gratis downloaden:
Met een knijper geef je de dag aan.
Met deze picto’s help je je kind om de dagen van de week te onthouden. Vooral de Woezeldag (woensdag) vind ik een gouden vondst!
Maanden van het jaar: de kalender in groep 3 en 4
In groep 3 maakt je kind kennis met de analoge klok (met wijzers). Als je zo’n klok nog niet hebt hangen in je huis, is het goed om dit alsnog te doen. Gebruik hem ook: “als de grote wijzer op de 6 staat, gaan we eten”. Je kind gaat op school al oefenen met het aflezen van de hele en halve uren.
Je kind leert nu ook de volgorde van de namen van de dagen van de week en de maanden van het jaar.
Verschillende soorten kalenders
Verder gaat je kind nu de verschillende soorten kalenders verkennen: verjaardagskalender, jaarkalender, dagkalender en agenda’s. Je kind leert dat deze kalenders een hulpmiddel zijn waarop je kunt aflezen welke datum het is, hoeveel nachtjes slapen tot de vakantie enzovoorts. Als je thuis een kalender ophangt, kun je hier ook weer de bovengenoemde pictogrammen voor gebruiken.
Hoeveel is een kwartaal? De kalender in groep 5 en 6
In groep 5 en 6 wordt verder geoefend met klokkijken. Je kind leert om ook de kwartieren en minuten af te lezen. Ook het digitale klokkijken komt nu aan bod.
Verder worden alle tijdseenheden nu geïntroduceerd:
Al deze kennis moet worden toegepast in opgaven waarin berekend moet worden hoe lang iets duurt of hoe laat iets afgelopen is.
Hoeveel dagen heeft februari?
Met het kalender lezen wordt geoefend met vragen zoals: op woensdag 2 april zegt Maaike dat ze over precies 3 weken jarig is. Op welke datum is dat? Daarvoor moet je kind weten hoeveel dagen er in een maand zitten. Daarvoor kan het de welbekende knokkeltruc gebruiken.
Op de knokkels zitten de maanden met 31 dagen, daartussen die met 30 dagen. Grote uitzondering hierop is natuurlijk februari. Deze maand heeft meestal 28 dagen, maar eens in de 4 jaar (als het jaartal deelbaar is door 4) heeft februari 29 dagen, en dan heeft het jaar dus 366 dagen.
Het aantal dagen tussen twee data in verschillende maanden is dan uit te rekenen door eerst uit te rekenen hoeveel dagen er nog in die maand zijn, en dan het aantal dagen van de tussenliggende maanden erbij te tellen + het aantal dagen tot de einddatum.
Voorbeeld:
Op 8 maart wil David weten hoeveel dagen het nog duurt tot zijn verjaardag op 10 mei.
Oplossing: maart heeft 31 dagen, dus er zijn nog 23 dagen tot eind maart. Dan nog 30 dagen van april erbij, en 10 van mei. Dus 23+30+10= 63 dagen.
Je kind moet ook leren werken met de maandkalender.
Bij zo’n plaatje hoort bijvoorbeeld de vraag:
Wat voor dag is 5 september? Of: de vakantie begint op 6 augustus en duurt 6 weken. Wanneer moet je weer naar school?
Je kind leert ook om de data (of datums) op verschillende manieren te noteren: 5 januari 2018, 06-02-2018 en alles variaties daarop.
Kalender lezen in groep 7 en 8
In groep 7 en 8 worden de opgaven met tijd steeds lastiger. Wat het vooral moeilijk maakt, is dat digitale tijden niet gewoon onder elkaar gezet kunnen worden om de tijdsduur te berekenen. Simpelweg omdat het cijferend rekenen gebaseerd is op het tientallig stelsel, terwijl er in een uur maar 60 minuten zitten. De meest overzichtelijke manier om tijdsverschillen, zowel digitaal als analoog, uit te rekenen is door eerst uit te rekenen hoeveel minuten tot het volgende hele uur er zijn, dan de hele uren en tenslotte de resterende minuten erbij.
Een voorbeeld:
De trein vertrekt om 10.48 uur (of 12 voor 11) en komt aan om 12.13 uur (of 13 over 12). Hoe lang duurt de reis?
Antwoord: 12 minuten tot 11.00 uur + 1 uur + 13 minuten is totaal 1 uur en 25 minuten.
Je kind leert in groep 7 en 8 ook begrippen zoals decennium en millennium, en leert rekenen met jaartallen zoals 350 voor Christus. Hierbij worden ook tijdbalken geïntroduceerd. Eigenlijk leert het hier dus al rekenen met negatieve getallen.
Er wordt ook gerekend met tijdsverschillen op de wereld. Hoe lang duurt de vliegreis als je om 8:00 uur vertrekt en om 19:00 uur aankomt in een land waar het 5 uur later is dan in Nederland.
Het is een heleboel alles bij elkaar, maar gelukkig heeft je kind er 8 jaar voor om het allemaal onder de knie te krijgen!
Goed dat hier zo veel aandacht aan wordt besteed op school; kalenders kunnen namelijk ontzettend handig zijn, het is dus een must om te weten hoe je hier het beste mee om kunt gaan. Gr Felix
Fijn jullie website, er staan erg veel leuke voorbeelden in over diverse onderwerpen, vanuit een erg praktisch perspectief. Geweldig voor kinderen en ouders. Bij de uitwerking van het kalendervoorbeeld van groep 7-8 is er misschien iets mis gegaan in de berekening. De tijd tussen 10.48 u en 12.13 u bedraagt een uur en 25 minuten en geen twee uur en 25 minuten. Verder niets dan lof voor jullie overzichtelijke tips over alle facetten van de Basisschool.
Dank voor je oplettendheid Jan! We hebben het direct aangepast. En dank voor je fijne feedback!
Hartelijke groet,
Carola