Om een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd te zetten, moet je eerst bepalen wat het onderwerp is. Bij ‘ik’ gebruik je alleen de ik-vorm. Bij ‘je/jij’ (niet in vraagzinnen) en bij ‘hij/zij/het/u’ gebruik je de ik-vorm + t. In vraagzinnen met ‘je/jij’ gebruik je alleen de ik-vorm. Bij meervoud (‘wij’, ‘jullie’, ‘zij’) schrijf je het hele werkwoord op.
Een persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat in getal en persoon overeenkomt met het onderwerp. Voorbeelden zijn: ‘Ik loop naar huis’ (loop is de persoonsvorm), ‘Jij fietst naar school’ (fietst is de persoonsvorm), ‘De kinderen spelen buiten’ (spelen is de persoonsvorm). De persoonsvorm verandert afhankelijk van het onderwerp.
Een pvtt (persoonsvorm tegenwoordige tijd) is een werkwoord dat een handeling in het heden uitdrukt. Voorbeelden zijn: ‘Ik lees een boek’, ‘Jij speelt gitaar’, ‘Hij rent hard’, ‘Wij koken samen’, ‘Jullie zingen mooi’. Het gaat om acties die nu plaatsvinden of gewoontes die regelmatig voorkomen.
Het werkwoord ‘zijn’ is onregelmatig en volgt niet de standaardregels. De vervoegingen in de tegenwoordige tijd zijn: ik ben, jij bent/ben jij, hij/zij/het/u is, wij/jullie/zij zijn. Let op dat bij de vraagvorm ‘Ben jij…?’ net als bij andere werkwoorden geen -t wordt toegevoegd.
Let op of je kind in geschreven werk consequent de regels toepast: de ik-vorm bij ‘ik’, ik-vorm + t bij ‘jij/hij/zij/het/u’, alleen de ik-vorm in vraagzinnen met ‘jij’, en het hele werkwoord bij meervoud. Typische fouten zijn het vergeten van de -t bij ‘hij/zij’ of juist een -t toevoegen bij vraagzinnen met ‘jij’. Oefenen met dictees kan helpen om de beheersing te testen.
Ja, er zijn verschillende ezelsbruggetjes. Een handige is: kijk eerst of het onderwerp ‘ik’ is (geen -t), ‘je/jij’ in een vraagzin (geen -t) of iets anders enkelvoudig (wel -t). Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op -d eindigt, krijg je -dt bij hij/zij/het/u. Bij twijfel kun je ook het werkwoord vervangen door ‘lopen’ om te horen of er een -t moet komen.
Onze videobijlessen zijn ontwikkeld door onderwijsexperts en sluiten volledig aan bij de lesstof op school. Dit betekent geen verwarring en geen ‘zo-doet-de-juf-het-niet’-discussies meer. De uitleg is helder en volgt de aanpak die kinderen gewend zijn op de basisschool.
Veel video’s op onze website zijn volledig gratis te bekijken. Bij video’s met ‘Bekijk gratis preview’ is alleen een korte versie beschikbaar. Wil je toegang tot de volledige videobijles? Dan kun je het bijpassende pakket naar keuze bestellen via de voorbeeldvideo-pagina of in onze shop.
De videobijles helpt je kind om de stof goed te begrijpen, maar oefenen is net zo belangrijk. Daarom raden we aan om het bijpassende oefenboek erbij te bestellen. Hiermee kan je kind niet alleen online oefenen met de videolessen, maar ook offline aan de slag om het geleerde toe te passen.
Ja! Je kind kan zelf bepalen wanneer en hoe vaak hij of zij een videobijles bekijkt. De lessen zijn onbeperkt beschikbaar en kunnen op elk moment gepauzeerd of herhaald worden. Zo kan je kind leren op zijn eigen tempo.
Je betaalt eenmalig voor de pakketten met videobijles en krijgt direct toegang voor 1 jaar. Er is geen abonnement en dus geen gedoe met opzeggen. Na betaling kun je de lessen zo vaak bekijken als je wilt, zonder verdere verplichtingen.
Wil je nog meer leren over werkwoordspelling? Bekijk dan ook onze uitleg over de persoonsvorm in de verleden tijd of ontdek hoe je het voltooid deelwoord correct schrijft.
In de Nederlandse taal is het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd een belangrijk onderdeel van de werkwoordspelling. De video hierboven legt stap voor stap uit hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct schrijft, zodat je kind dit goed begrijpt.
Om werkwoorden correct te kunnen vervoegen, moet je 2 essentiële begrippen kennen: de stam en de ik-vorm. Met deze basis kun je vervolgens alle persoonsvormen in de tegenwoordige tijd correct schrijven.
De stam van een werkwoord vind je door de letters ‘-en’ van het hele werkwoord af te halen. Bij het werkwoord ‘fietsen’ wordt de stam dus ‘fiets’ (fietsen – en = fiets).
De ik-vorm is de vorm die je gebruikt in combinatie met ‘ik’. In veel gevallen is de ik-vorm gelijk aan de stam. Bij ‘fietsen’ is de ik-vorm inderdaad ‘fiets’, zoals in ‘Ik fiets naar school’.
Bij sommige werkwoorden moet je de stam nog aanpassen om de correcte ik-vorm te krijgen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het werkwoord ‘lopen’. Als je ‘-en’ weghaalt, krijg je ‘lop’. Maar niemand zegt ‘Ik lop naar huis’. De juiste vorm is ‘Ik loop naar huis’. Bij dit soort werkwoorden pas je de stam aan voor een natuurlijke uitspraak.
Voor het enkelvoud gelden verschillende regels, afhankelijk van het onderwerp in de zin. Deze regels zijn cruciaal om de werkwoorden correct te vervoegen:
Wanneer ‘ik’ het onderwerp is, gebruik je alleen de ik-vorm.
Bijvoorbeeld: Ik fiets elke dag naar school. (werkwoord: fietsen → ik-vorm: fiets)
Als ‘je’ of ‘jij’ het onderwerp is en vóór de persoonsvorm staat, schrijf je de ik-vorm + t.
Bijvoorbeeld: Jij gooit die bal ver weg. (werkwoord: gooien → ik-vorm: gooi → jij-vorm: gooit)
Een bijzondere situatie ontstaat bij werkwoorden waarvan de ik-vorm al op een -d eindigt. Bij deze werkwoorden voeg je ook een -t toe, wat resulteert in -dt aan het einde:
Bijvoorbeeld: Je beantwoordt de vraag goed. (werkwoord: beantwoorden → ik-vorm: beantwoord → je-vorm: beantwoordt)
Let op: als de ik-vorm al op een -t eindigt, voeg je geen extra -t toe. Dus: ‘Jij wacht op de bus’ en niet ‘Jij wachtt op de bus’.
In een vraagzin, waarin het onderwerp ‘je’ of ‘jij’ achter de persoonsvorm staat, gebruik je alleen de ik-vorm zonder -t.
Bijvoorbeeld: ‘Koop jij vaak snoep?’ en niet ‘Koopt jij vaak snoep?’
Een handige truc om te controleren of je dit correct doet bij werkwoorden die eindigen op -d (zoals ‘worden’), is het vervangen door een eenvoudiger werkwoord zoals ‘lopen’:
Vergelijk: ‘Word jij later bakker?’ met ‘Loop jij later naar huis?’ Je hoort dat er geen -t achter ‘loop’ komt, dus ook geen -t achter ‘word’.
Bij onderwerpen als ‘hij’, ‘zij’, ‘het’, ‘u’, en zelfstandige naamwoorden zoals ‘de jongen’, ‘het paard’, gebruik je de ik-vorm + t.
Bijvoorbeeld: Rens poetst zijn fiets. (werkwoord: poetsen → ik-vorm: poets → hij-vorm: poetst)
Ook hier geldt weer: bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op -d eindigt, krijg je -dt:
Bijvoorbeeld: Evi redt een konijn. (werkwoord: redden → ik-vorm: red → zij-vorm: redt)
De regel voor het meervoud is gelukkig eenvoudig: bij alle meervoudsvormen (‘wij’, ‘jullie’, ‘zij’) schrijf je gewoon het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld:
Niet alle werkwoorden volgen deze regels. Sommige werkwoorden, zoals ‘zijn’, hebben onregelmatige vervoegingen. Bij ‘zijn’ krijg je bijvoorbeeld niet ‘ik zij’ maar ‘ik ben’.
Deze onregelmatige werkwoorden moet je apart leren. In de video over werkwoorden worden meer van deze bijzondere gevallen besproken.
Wil je je kind helpen met het leren van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Hier zijn enkele praktische tips:
Door regelmatig te oefenen met deze regels, zal je kind steeds vaardiger worden in het correct schrijven van persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.